Lesbrief crisis hoofdstuk 2 deel 1

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Hoofdstuk 2

2.1 arbeidsdeling en arbeidsproductiviteit

Leerdoel

Aan het eind van de les kan je

- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;

- uitleggen wat transactiekosten zijn;

- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte  ruil;

- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.

-uitleggen wat het verschil is tussen de nominale en intrinsieke waarde van geld

Specialisatie maakt ruil nodig

Anja heeft alleen maar schapen

Karel heeft alleen maar brood

Hassan heeft alleen maar groente

Als Karel vlees op zijn brood wil, zal hij een brood moeten ruilen met een schaap van Anja.

Transactiekosten

Hoeveel brood is een schaap waard?

Transactiekosten: alle moeite die je moet doen om een ruil tot stand te laten komen. Dit kan gemeten zijn in geld maar ook in tijd

Welke transactiekosten heb je bij het kopen van een scooter?

Direct ruil Vs. Indirecte ruil

Directe ruil: Goederen tegen goederen, ruil in natura.

Indirecte ruil: ruilen met geld als ruilmiddel.

Directe ruil

Indirecte ruil

Brood → groente

Brood → geld → groente

Wat kunnen we nog meer met geld?

3 functies van geld:

1. Ruilmiddel
2. Rekenmiddel: prijzen vergelijken
3. Spaarmiddel: geld bewaren voor later.

Waarde van geld

Intrinsieke waarde: de materiaalwaarde van geld.

Nominale waarde: de waarde die op het geld gedrukt staat.

Leerdoel

Aan het eind van de les kan je

- uitleggen dat specialisatie ruil nodig maakt;

- uitleggen wat transactiekosten zijn;

- uitleggen wat het verschil is tussen directe ruil en indirecte         ruil;

- uitleggen wat de 3 functies van geld zijn.

-uitleggen wat het verschil is tussen de nominale en intrinsieke waarde van geld

Huiswerk

Maken: opgave 2.1 t/m 2.11