grammatica pv/wwg/ow/lv

Grammatica
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Grammatica

Slide 1 - Slide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

Boek niet bij je? Dan ga je in jouw tekstboek (Nederlands) een tekst lezen. 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Doel van de les
Aan het eind van de les kun je:
  • de pv en wwg ( incl te) benoemen in een zin.  
  • het onderwerp in een zin benoemen.   
  • het lijdend voorwerp in een zin benoemen

Slide 3 - Slide

Weet je het nog?
Zal ik je vanmiddag komen helpen?

Benoem in deze zin:
  • pv
  • wwg
  • ond

Slide 4 - Slide

Weet je het nog?
Tijdens de les Nederlands heeft de docent een spannend leesboek besproken.
Benoem in deze zin:
  • pv
  • wwg
  • ond

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het wwg zijn alle werkwoorden in een zin (dus ook de pv!!)
Soms staat voor het hele werkwoord het woordje te. Dat hoort dan bij het wwg!
Mijn vader zit de krant te lezen.  -> pv: zit; wwg: zit te lezen
  • De hond ligt in zijn mand te slapen. 
  • pv: ligt
  • wwg: ligt te slapen

Slide 6 - Slide

Zinsdeel
Alle werkwoorden van een zin vormen 1 zinsdeel.
Soumiya | wil | graag | helpen.   -> pv: wil; wwg: wil helpen 
  1                    2           3            

Kijkt  | de leraar |  de toets |  na?    -> pv: kijkt na; wwg: kijkt na
   1           2                     3

Slide 7 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp van een zin is ook een apart zinsdeel.
Je stelt de vraag:
WIE/WAT + GEZEGDE

Gisteren is mijn moeder naar de markt geweest.
wwg= is geweest
WIE/WAT is geweest? 

Slide 8 - Slide

Lijdend voorwerp (lv)
Lijdend voorwerp : wie/wat + wwg + ond.
  • Hij maakte zijn huiswerk.

  • De meisjes gooiden sneeuwballen.

  • Razend gooide de leraar een krijtje door de klas.

  • Ze waarschuwden hem niet op tijd.

Slide 9 - Slide

Opdrachten maken
Wat: In de les: 
Hoe: individueel
Tijd: 
Volgende les huiswerk controle.
Klaar? Cabiumned zinsdelen oefenen -->lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide