1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.
1 / 34
next
Slide 1: Slide
biologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Les: Hardy Weinberg
doelen:
1. Weten wat genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q zijn.
2. De volgende dingen kunnen berekenen:
genotypefrequentie, allelfrequentie, p en q, met de tweede regel van hardyweinberg kunnen rekenen.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wet van Hardy-Weinberg:
In grote stabiele populaties blijft de genensamenstelling over opeenvolgende generaties constant
de populatie voldoende groot is
de individuen geheel willekeurig paren (m.a.w. er is geen seksuele selectie)
er geen natuurlijke selectie plaatsvindt
er geen mutaties optreden
er geen migratie uit of in de populatie plaatsvindt
er geen sprake is van genetische drift.
Slide 3 - Slide
allel frequentie
Allelfrequentie: het percentage waarmee een bepaald allel deel uitmaakt van het totale aantal genen voor een eigenschap in een populatie.
Regel van Hardy-Weinberg:
De genfrequenties van A en a worden gewoonlijk aangeduid met p en q, waarbij p + q = 1.
De genfrequentie in een populatie kan worden berekend aan de hand van het percentage individuen waarbij het recessieve allel tot uiting komt in het fenotype (aa).
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Hardy-Weinberg: waar komt het vandaan?
Slide 6 - Slide
A
125 AA & 250 Aa
B
380 AA & 240 Aa
C
250 AA & 125 Aa
D
500 AA & 200 Aa
Slide 7 - Quiz
In een groep hebben 96 mensen bruine ogen en 4 mensen blauwe ogen. Het allel voor blauwe oogkleur is recessief. Hoe groot is qq ?
A
wortel van 0,02 = 0,15
B
wortel van 0,04 = 0,2
C
2/100 = 0,02
D
4/100 = 0,04
Slide 8 - Quiz
allel A
frequentie p
allel a
frequentie q
allel A
frequentie p
fenotypen AA
kans p2
fenotypen Aa
kans pq
allel a
frequentie q
fenotypen Aa
kans pq
fenotypen aa
kans q2
Slide 9 - Slide
Bij schapen komt een witte vacht tot stand onder invloed van het dominante allel H en een zwarte vacht door het recessieve allel h. In een kudde schapen hebben er 891 een witte en 9 een zwarte vacht.
Op deze populatie is de regel van Hardy-Weinberg van toepassing.
Bereken de frequentie van het allel H.
A
0,01
B
0,99
C
0,1
D
0,9
Slide 10 - Quiz
Totaal aantal schapen: 891 + 9 = 900
Frequentie dieren met zwarte vacht: 9/900=0,01 = q2
-> q = 0,1
-> p = 0,9 (frequentie van allel H)
Slide 11 - Slide
In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4.
Hoeveel vogels in die populatie hebben witte vleugels?
A
16
B
8
C
4
D
32
Slide 12 - Quiz
q = 0,4
-> q2 = 0,16
-> aantal vogels met witte vleugels: 0,16 x 100 = 16
Slide 13 - Slide
Albinisme (aa) komt voor met een frequentie van 1/20.000 mensen. Hoeveel mensen zijn drager?
Slide 14 - Open question
Albinisme bij 1 op 20.000 mensen
Volgens de wet van Hardy Weinberg:
p2 + 2pq + q2 = 1 en p + q = 1
Albinisme is het fenotype van aa -> frequentie q2
-> q2 = 1 / 20.000 = 0,00005
-> q = 0,007 (p+q=1) p = 1 - 0,007 = 0,993
-> frequentie dragers: 2pq = 2 x 0,007 x 0,993 = 0,00139
-> in een populatie van 20.000 mensen: 0,00139 x 20.000 = 278 dragers
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
vraag 1
Met de regel van Hardy Weinberg kunnen berekeningen worden uitgevoerd met betrekking tot frequenties van allelen en genotypen in een populatie. De regel is toepasbaar in situaties die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Noem vier van die voorwaarden.
Slide 20 - Slide
Met de regel van Hardy Weinberg kunnen berekeningen worden uitgevoerd met betrekking tot frequenties van allelen en genotypen in een populatie. De regel is toepasbaar in situaties die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Noem vier van die voorwaarden.
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Slide
vraag 2
PTC (= phenyl thio carbamide) is een stof met een bittere smaak. Het vermogen om PTC te kunnen proeven is erfelijk bepaald. Twee allelen spelen een rol: T voor proeven en t voor niet proeven. Deze eigenschap beïnvloedt de voortplantingskansen niet. Het blijkt dat 70% van de wereldbevolking PTC kan proeven.
Bereken de frequentie waarmee allel T en die waarmee allel t in de wereldbevolking voorkomt. Geef je antwoord in twee decimalen.
Slide 23 - Slide
antwoord vraag 2
70% kan PTC proeven, deze mensen hebben TT of Tt.
Volgens de formule zijn dit de TT+2Tt individuen
30% heeft tt, oftewel tt=0,30
Om t te berekenen doe je de wortel van 0,30, dat is 0,55
Je weet ook dat T+t=1, dus T = dan 0,45
Slide 24 - Slide
vraag 3
Bij bepaalde schapenrassen is het allel voor de aanwezigheid van horens bij mannetjes dominant, maar bij vrouwtjes recessief. In een steekproef van 300 vrouwelijke schapen uit een populatie van schapen van zo'n ras, werden 75 gehoornde individuen gevonden. De populatie verkeert in (Hardy Weinberg) evenwicht met betrekking tot deze eigenschap.
Bereken welk percentage van de vrouwelijke schapen in deze populatie
heterozygoot is.
Slide 25 - Slide
antwoord vraag 3
75 vrouwtjes hebben hoorns, zij zijn hh
dat zijn dan 75 van 300: 75/300 = 0,25 hh
Dan is h de wortel van 0,25 dus h = 0,5
H+h=1 dus H is dan ook 0,5
Nu moet je het % heterozygoten nog berekenen met 2Hh
2Hh= 2 x 0,5 x 05= 50%
Slide 26 - Slide
vraag 4
Houd de punt van je tong tussen je lippen, krul de zijkanten van je tong omhoog en steek zo je tong uit. 36% van de Nederlanders kan geen gootje met de tong vormen. Ze zijn homozygoot recessief (tt). 64% kan wel gootje met de tong vormen.
Bereken het percentage Nederlanders dat heterozygoot is voor de allelen van deze eigenschap, er van uitgaande dat de populatie in Hardy-Weinberg-evenwicht is
Slide 27 - Slide
antwoord vraag 4
36% kan geen gootje vormen, zijn zijn tt, dus t is de wortel van 0,36=0,6
Dat betekent bij T+t= 1, dat T = 0,4
Het % dat heterozygoot is, is dan 2Tt, dus x 2x0,6x0,4= 48%
Slide 28 - Slide
Vraag 5
De 5 vwo leerlingen van het Petrus Canisius College in Alkmaar deden een monitor onderzoek naar de vacht van katten in Alkmaar en omgeving.
Er werden 4 allelen onderzocht: Kortharig (l), langharig (L), wit (W) en gekleurd (w). In totaal werden 400 katten op verschillende locaties bekeken.
Het linker getal op het kaartje betreft steeds de frequentie van het allel voor kortharig (allel l), het rechter getal is de frequentie van het allel voor gekleurd (allel w).
In Heiloo is de frequentiebepaling gebaseerd op 70 katten.
Wat is de frequentie van het allel voor langharig in Heiloo?
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Antwoord vraag 5
Kortharig in Heilo: 0,93
Dan is langharig 1-0,93= 0,07 L
Slide 31 - Slide
Vraag 6 (extra)
Een populatie is in Hardy Weinberg evenwicht voor 2 niet gekoppelde genen A en B.
(a) Wat is de frequentie van het genotype AaBB wanneer de frequentie van het recessieve allel a 0.60 is en de frequentie van het recessieve allel b 0.20 is?
(b) Welk genotype is het meest frequent in deze populatie?
Slide 32 - Slide
Antwoord vraag 6 (extra)
a=0,6, dus A=0,4 en b=0,2, dus B=0,8
(a) f(AaBB) = 2 × 0.6 × 0.4 × 0.64 = 0.3072
(b)
•genotype met maximale frequentie voor A is f(Aa) = 0.48
• genotype met maximale frequentie voor B is f(BB) = 0.64
• max is AaBB
Slide 33 - Slide
Welk element zorgt voor soortvorming in het sympatrisch model?