Werkwoordstijden en de Passive

Werkwoordstijden en de Passive
Overzicht poetsstof
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

Werkwoordstijden en de Passive
Overzicht poetsstof

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je de volgende werkwoordstijden toepassen: past simple, past continuous, past perfect, present simple, present continuous, present perfect. 

Je kent ook de passive voor zinnen in de past simple en present simple.

Slide 2 - Slide

Introduceer de leerdoelen aan het begin van de les zodat de leerlingen weten wat ze moeten leren.
Wat weet jij al over werkwoordstijden en de passive?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Past Simple
De past simple wordt gebruikt om te praten over een (korte) actie die al is gebeurd op een specifiek tijdstip in het verleden. 

I walked to the store.
Did I walk to the store?
I didn't walk to the store.
Zie je wat er gebeurd bij de vraagzin en de ontkennende zin? 

Er komt een hulpwerkwoord (do) bij in de verleden tijd en het hoofdwerkwoord word in de basisvorm geschreven. 

Slide 4 - Slide

Leg uit wanneer we de past simple gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Past Continuous
De past continuous wordt gebruikt om te praten over een (lange) actie die bezig was in het verleden. Het hulpwerkwoord bij de continuous is altijd een vorm van (to be). 

I was walking to the store when it started to rain.
Was I walking to the store when it started to rain.
I wasn't walking to the store when it started to rain. 

Slide 5 - Slide

Leg uit wanneer we de past continuous gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Past Perfect
De past perfect wordt gebruikt om te praten over een actie die plaatsvond voor een andere actie in het verleden. Het hulpwerkwoord bij de perfect is altijd een vorm van (to have). Je gebruikt bij de perfect altijd het voltooid deelwoord. 

I had walked to the store before it started to rain.
Had I walked to the store before it started to rain?
I hadn't walked to the store before it started to rain. 

Slide 6 - Slide

Leg uit wanneer we de past perfect gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Simple
De present simple wordt gebruikt om te praten over een actie die regelmatig of gewoonlijk plaatsvindt. Het wordt ook gebruikt bij feiten.  

She walks to the store every day.
Does she walk to the store every day?
She doesn't walk to the store every day.
Er komt een hulpwerkwoord (do) bij in de tegenwoordige tijd en het hoofdwerkwoord word in de basisvorm geschreven

Slide 7 - Slide

Leg uit wanneer we de present simple gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Continuous
De present continuous wordt gebruikt om te praten over een actie die nu bezig is.

I am walking to the store right now.
Am I walking to the store right now. 
I am not walking to the store right now. 

Slide 8 - Slide

Leg uit wanneer we de present continuous gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Present Perfect
De present perfect wordt gebruikt om te praten over een actie die in het verleden is gebeurd, maar die nog steeds relevant is in het heden. Of als het gaat over ervaringen. Bij de present perfect staat NOOIT een specifieke tijd zoals yesterday.

I have walked to the store many times.
Have I walked to the store many times?
I haven't walked to the store many times. 

Slide 9 - Slide

Leg uit wanneer we de present perfect gebruiken en geef een paar voorbeelden.
Passive in Past Simple
Bij de passive wordt degene die de actie uitvoert weggelaten of aan het einde van de zin gezet. Het leidend voorwerp komt vooraan te staan. 
Er wordt een vorm van to be toegevoegd in de juiste tijd (past of present) afhankelijk van de oorspronkelijke zin en het hoofdwerkwoord wordt een voltooid deelwoord.

John drove the car. -> The car was driven by John. (Past simple)
John drives the car -> The car is driven by John. (Present simple)

Slide 10 - Slide

Leg uit wanneer we de passive in de past simple gebruiken en geef een paar voorbeelden.
I _____ (walk) to school yesterday.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

They _____ (be) on vacation last week.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

The cake _____ (bake) by my mom. (Passive; past)

Slide 13 - Open question

This item has no instructions

The letter _____ (send) by John. (Passive; past)

Slide 14 - Open question

This item has no instructions

Welke werkwoordstijd moet in de gap? Schrijf de juiste vorm van het werkwoord op.
I ____ (wake) up early yesterday and ______ (walk) to the store to buy some bread. While I ______ (walk), I ____ (see) a car accident. Someone ______ (call) the police and then the road _____ (block). The ambulance ______ (call) and the ambulance _____ (take) the injured driver  to the hospital. 

Slide 15 - Slide

Geef een voorbeeld van een kort verhaal waarin de leerlingen kunnen zien hoe verschillende werkwoordstijden en de passive kunnen worden gebruikt.
Answers
1. woke ( signal word yesterday; specific time)
2. walked (same sentence, also signal word yesterday)
3. was walking (signal word while; longer action)
4. saw (shorter action that interrupts the longer action)
5. had called (Order first the police was called, then the road was blocked)
6. was blocked (passive for past simple; there is no subject; by zombies) 
7. was called (passive for past simple; there is no subject; by zombies )
8. took (Past simple; its not a longer action and there is no order, but all of this still takes place in the past)

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Study for the test. 
Look at the different verb tenses and the passive. Are there any you still find difficult? 
You can find plenty of exercises for these online. Practice with the ones you still struggle with. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 19 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 20 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 21 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.