Eine kurze Wiederholung - 2. Klassen

Herzlich willkommen!
Deutsch Periode 2

1 / 44
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herzlich willkommen!
Deutsch Periode 2

Slide 1 - Slide

Inhalt der Stunde
  1. Lernziele dieser Stunde
  2. Wiederholung:
  3. Grammatik Wortgeschlecht - Grammatica woordgeslacht 
  4. Sich vorstellen - met werkwoorden
  5. Check der Lernziele
Vertaling
  • Lernziele = leerdoelen
  • Wiederholung = herhaling

Slide 2 - Slide

1. Lernziele dieser Stunde
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
  • ... mezelf met behulp van de werkwoorden sein- haben- wohnen, heißen, lieben in het Duits voorstellen (naam - woonplaats - familie - hobby). 

Slide 3 - Slide

2. Grammatica lidwoorden
Opdracht: 
Ga naar blz. 27 in jouw tekstboek en bestudeer :
Grammatik kurz und bündig, het stukje over Artikel und Nomen


Tekst
Vertaling:
Artikel = lidwoord
Nomen = zelfst. nw.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke betekenis hebben de verschillend gekleurde lidwoorden?

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

3. Wiederholung des Verbes sein
ik ben
ich bin
jij bent
du bist
hij/zij/het is
er/sie/es ist
wij zijn
wir sind
jullie zijn
ihr seid
zij (mv) zijn / u bent
sie sind / Sie sind
  • Het is onregelmatig! Uit je hoofd leren!
  • De vormen wij (wir) & sie/Sie (zij, mv & U) zijn altijd hetzelfde!

Slide 11 - Slide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
Belangrijk werkwoord!
  • Ich bin Kitty. Ich habe blonde Haare. Ich habe blaue Augen.
  • Ich habe keine Haustiere. 
  • Mein Vater hat einen Hund. Der Hund ist Sam.  
  • Mein Bruder hat einen Sohn. Mein Cousin ist Owen. Er ist 16 Monate alt. 

Dus: belangrijk werkwoord als je jezelf wilt voorstellen!

Slide 12 - Slide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
ik heb
ich habe
jij hebt
du hast
hij/zij/het heeft
er/sie/es hat
wij hebben
wir haben
jullie hebben
ihr habt
zij (mv) hebben / u heeft
sie haben / Sie haben

Kijk eens naar het overzicht. Wat valt je op?

Slide 13 - Slide

4. Sich vorstellen: Das Verb haben
ik heb
ich habe
jij hebt
du hast
hij/zij/het heeft
er/sie/es hat
wij hebben
wir haben
jullie hebben
ihr habt
zij (mv) hebben / u hebt
sie haben / Sie haben
  • Het is onregelmatig! Uit je hoofd leren!
  • De vormen wij (wir) & sie/Sie (zij, mv & U) zijn altijd hetzelfde!

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Ergänze
Ich _________ braune Haare.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 16 - Quiz

Ergänze
Wir ________ heute Deutschunterricht.
A
habe
B
hast
C
haben
D
habt

Slide 17 - Quiz

Ergänze
Er ________ eine Katze.
A
habe
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 18 - Quiz

Ergänze
Die Katze ________ grüne Augen.
A
habe
B
hat
C
haben
D
hast

Slide 19 - Quiz

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Hallo! Ich heiße Tom. Ich wohne in London. Ich bin 26 Jahre alt. Ich liebe turnen, Fußball und tanzen. Einige Monate im Jahr wohne ich auch in New York. Meine Freundin wohnt in Los Angelos. Sie spielt in Filme. Sie liebt tanzen, singen und Musik hören. 

Kijk eens naar de tekst
 Wat valt je op?

Slide 20 - Slide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Nederlands
Duits
ik woon
ich wohne
jij woont
du wohnst
hij/zij/het woont
er/sie/es wohnt
wij wonen
wir wohnen
jullie wonen
ihr wohnt
zij wonen / u woont
sie wohnen / Sie wohnen
  • Er is een basisvorm:               hele werkwoord - en 
  • Achter de basisvorm volgt een uitgang.
  • Dit geldt voor alle regelmatige werkwoorden, bijvoorbeeld: spielen - lieben - machen 
  • Ezelsbruggetje:
    (fe-) e-st-t-en-t-en

Slide 21 - Slide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Hallo! Ich heiße Tom. Ich wohne in London. Ich bin 26 Jahre alt. Ich liebe turnen, Fußball und tanzen. Einige Monate im Jahr wohne ich auch in New York. Meine Freundin wohnt in Los Angelos. Sie spielt in Filme. Sie liebt tanzen, singen und Musik hören. 
  • Het onderwerp is altijd gekoppeld aan het werkwoord. (Onderwerp in een zin vinden met de vraag: Wie / Wat + persoonsvorm? - Wie wohnt = Meine Freundin (zij)).
  • Je hoort altijd een uitgang bij een werkwoordsvorm. 
  • Dit lijkt heel erg op het Nederlands!

Slide 22 - Slide

4. Sich vorstellen - met werkwoorden
Nederlands
Duits
ik heet
ich heiße
jij heet
du heißt
hij/zij/het heet
er/sie/es heißt
wij heten
wir heißen
jullie heten
ihr heißt
zij heten / u heet
sie heißen / Sie heißen
  • Duitsers houden er niet van om dubbele letters uit te spreken.  
  • Bij werkwoorden met een basisvorm op -s/ -ß/ -z krijg je bij de du-vorm geen extra -s. Die hoor je al!

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wie ___________ du?
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 25 - Quiz

Vul in:
Ich _________ Tom.
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 26 - Quiz

Vul in:
Ich _________ in München.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 27 - Quiz

Vul in:
Wo _________ du?
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 28 - Quiz

Vul in:
Tom _________ in New York.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 29 - Quiz

Vul in:
Wie _________ seine Freundin?
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 30 - Quiz

Vul in:
Seine Freundin _________ MJ.
A
heiße
B
heißt
C
heißen

Slide 31 - Quiz

Vul in:
Was _________ Tom?
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 32 - Quiz

Vul in:
Tom _________ Fußball, tanzen und Musik.
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 33 - Quiz

Vul in:
Was _________ du?
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 34 - Quiz

Vul in:
Ich _______ Filme, Musik und Wien.
A
liebe
B
liebst
C
liebt
D
lieben

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

5. Aufgaben dieser Woche
Aufgaben dieses Themas
  • Textbuch Seite 33/ 8a und 8b 
  • Arbeitsbuch Seite 25/ 8a und 8b  -  9a  -  10 -  11  -  12

Lernen dieses Themas
  • Textbuch Seite 34  Übung 9a Viele Tiere - Plural (leer het meervoud)
  • Arbeitsbuch Seite 29  Meine Wörter (D-N & N-D)
D-N = van Duits naar Nederlands
N-D = van Nederlands naar Duits

Je leert de woordjes dus beide kanten op!

Slide 37 - Slide

6. Check der Lernziele 
Am Ende dieser Stunde kann ich ...
  • ... mezelf met behulp van de werkwoorden wohnen, heißen, lieben in het Duits voorstellen (naam - woonplaats - familie - hobby). 


Beantwoord de volgende 5 vragen in het Duits in hele zinnen: 

Slide 38 - Slide

Vertel in het Duits welke kleur jouw ogen hebben:
bijv.: Ik heb groene ogen (grüne Augen).

Slide 39 - Open question

Vertel in het Duits of jouw tante huisdieren heeft:
Bijv.: Zij heeft geen huisdieren (keine Haustiere).
Zij heeft een ... (ein Hund / eine Katze...)

Slide 40 - Open question

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Wie heißt du?

Slide 41 - Open question

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Wo wohnst du?

Slide 42 - Open question

Beantwoord de volgende vraag in het Duits in een hele zin:

Was liebst du?

Slide 43 - Open question

Tschüss!!!

Slide 44 - Slide