VIa Vervolg thema 2 - spelling & grammatica vt zwakke werkwoorden

VIA Vervolg 
Thema 2 - Eten & Drinken

Hoofdstuk 2 spelling & grammatica
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

VIA Vervolg 
Thema 2 - Eten & Drinken

Hoofdstuk 2 spelling & grammatica

Slide 1 - Slide

Wat is de juiste STAM?
A
Loop
B
Lop
C
Lopen
D
Gelopen

Slide 2 - Quiz

Wat is de juiste STAM?
A
Verv
B
Verf
C
Verven
D
Verfde

Slide 3 - Quiz

Typ de hij-vorm van:
dammen - vinden - rennen - worden

Slide 4 - Open question

Aan het einde van de les:
Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding; 'Ik ben gemotiveerd en toon een goede inzet.'

Slide 5 - Slide

Zwakke en Sterke werkwoorden

Slide 6 - Slide

Zwakke en Sterke werkwoorden
            ZWAK                                               STERK               
Klank verandert NIET              Klank verandert WEL
      Pakken  - Voelen                            Ruiken
      Pakte     -  Voelde                           Rook
      Gepakt  -  Gevoeld                        Geroken

Slide 7 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
Zwakke werkwoorden
Zijn werkwoorden waarvan de klank in de verleden tijd hetzelfde blijft. 

Dus er komt dan -TE (N)of -DE(N) achter de STAM
-TE/-DE bij--> ik, jij, u, hij, zij
-TEN/-DEN --> wij, jullie, zij

Slide 8 - Slide

Vul in:
Mijn moeder ...(toveren) afgelopen Kerst een heerlijk diner op tafel

Slide 9 - Open question

Hoe schrijf je het werkwoord in de verleden tijd?
Hij (rekenen) het bedrag uit.

Slide 10 - Open question

Zwak werkwoord in de verleden tijd
Stam + te (n)        of        Stam + de (n)

Twijfel? Gebruik dan
TaXiKoFSCHiP

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

TaXiKoFSCHiP

Slide 14 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> MIXEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf. Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P, dan schrijf je -TE / -TEN in de verleden tijd. 
3) mix --> Ja, dan eindigt de verleden tijd op TE /TEN
mixte/mixten


Slide 15 - Slide

Werkwoorden verleden tijd
TaXiKoFSCHiP --> SCHAVEN
1) Neem het hele werkwoord en haal daar EN vanaf.
Niet de stam opschrijven.
2) Is de laatste letter een T, X, K, F, S, C, H, P?
3) Schav --> Nee, dan eindigt de verleden tijd op DE /DEN

schaafde / schaafden



Slide 16 - Slide

En nu toepassen........
Maak in je boek opdracht  9 t/m 12
Nakijken!

Klaar? Zie bord alles afmaken voor de kerstvakantie

Slide 17 - Slide

1. Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quiz


2. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Rob [fietsen] vroeger heel graag.
A
fietstte
B
fietste
C
fietsde
D
fietsten

Slide 19 - Quiz


3. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Jullie [gebruiken] geen handschoenen.
A
gebruikten
B
gebruiktten
C
gebruikden
D
gebruikte

Slide 20 - Quiz


4. Welke vorm in de verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
[studeren] je vaak voor je lessen?
A
studeerte
B
studeerde
C
studeerden
D
studeerdte

Slide 21 - Quiz

5. Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 22 - Quiz


6. Welke verleden tijd is goed? (gebruik 't TaXiKoFSCHiP)
Mijn zus [bakken] koekjes.
A
bakde
B
baktte
C
bakte
D
bakten

Slide 23 - Quiz

7. Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

8. Welk woord is een zwak werkwoord?
A
Lopen
B
Slapen
C
Kopen
D
Poepen

Slide 25 - Quiz

En? Hoeveel had je er goed?
Klopte je voorspelling?

Slide 26 - Slide

Opdracht:
Neem je werkboek voor je en ga aan de slag met opdracht 10 t/m 12 bladzijde 219 t/m 223.
Wie werkt zelfstandig? Wie werkt graag samen met de juf?

Klaar?
extra werkblad

Slide 27 - Slide

Check
Aan het einde van de les:


Kan ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd vervoegen.
(ik, jij, hij/zij, wij, jullie, zij-vorm)

werkcompetentie: werkhouding

Slide 28 - Slide

Maak 2 zinnen met een zwak werkwoord in de verleden tijd.

Slide 29 - Open question