Klas 4 Basis dinsdag 26 november 2024

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

B4B2PIE/ ZW
Basisberoepsgerichte leerweg
Dinsdag 26 november 2024
Les 2

Slide 2 - Slide

Programma
Huiswerkcontrole
Lesdoelen
Theorie met oefeningen
Nakijken

Slide 3 - Slide

Huiswerkcontrole
Maken:

Hoofdstuk 3
Paragraaf lezen
Opdracht 1 en 2
Blz. 92 t/m 95



Slide 4 - Slide

Lesdoelen
  • Je leert het verschil tussen een feit en een mening. 
  • Je leert het verschil tussen een mening en een argument.

Slide 5 - Slide

Waaraan kun je een mening het makkelijkst herkennen
A
Er staat uitgelegd met welk doel iemand ergens van vindt
B
Er staat uitgelegd met welke reden iemand ergens over denkt
C
Er wordt een signaalwoord zoals 'Volgens mij' gebruikt
D
Er wordt uitgelegd waarom iemand iets vindt.

Slide 6 - Quiz

Feit, mening, argument.
Een feit, is iets wat waar of onwaar is. Wat je kan controleren.

Een mening, is iets wat iemand vindt. Je kan het hier eens of oneens over zijn.

Met een argument legt iemand uit waarom hij iets vindt.

Slide 7 - Slide

Feit, mening, argument.
Het is buiten 8 graden. > Feit

Ik vind het te warm voor de tijd van het jaar. > Mening

Want normaal gesproken hoort het kouder te zijn in oktober. > Argument

Slide 8 - Slide

Feit, mening, argument.
Campus Winschoten staat in Winschoten.

Ik vind Campus leuker dan Bovenburen.

Omdat deze school groter is dan Bovenburen.

Slide 9 - Slide

Feit, mening, argument.
Mening / Standpunt
Als je ergens iets van vindt of ergens op een bepaalde manier over denkt 

Signaalwoorden:
Ik vind, ik denk, volgens mij, naar mijn mening, mijn opvatting is, als je het mij vraagt...

Slide 10 - Slide

In welke zin staat een argument dat herkenbaar is aan een signaalwoord
A
Ik heb geen zin in het feest; ik ben moe
B
Omdat ik moe ben heb ik geen zin om weg te gaan
C
Ik ben moe
D
Ik ben echt supermoe.

Slide 11 - Quiz

Feit, mening, argument.
Argument
Je legt uit waaróm je iets vindt, of wanneer je je mening wilt verdedigen.

Signaalwoorden
want, omdat, namelijk, immers

Slide 12 - Slide

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Willem-Alexander is de koning van Nederland.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 13 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Ik vind Maxima de mooiste koningin van Europa.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 14 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Omdat deze boot de burgers heel veel geld kost.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 15 - Quiz

Kijk naar onderstaande zin en kies het juiste antwoord:

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument
D
Conclusie

Slide 16 - Quiz

Nakijken
Blz. 92 t/m 95
Opdracht 1

Slide 17 - Slide

Nakijken
Blz. 92 t/m 95, opdracht 2

Slide 18 - Slide

Aan de slag
Maken:
Hoofdstuk 3
Paragraaf lezen
Blz. 96 t/m 99
Opdracht 3 t/m 6

Slide 19 - Slide

Afronding
  • Je leert het verschil tussen een feit en een mening. 
  • Je leert het verschil tussen een mening en een argument.

Slide 20 - Slide