This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Chapitre 1
Bilan
Slide 1 - Slide
Noem een paar Franse bijvoeglijke naamwoorden op die je kent
Slide 2 - Mind map
De meeste bijvoeglijke naamwoorden staan _______ het zelfstandig naamwoord.
A
voor
B
achter
Slide 3 - Quiz
Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan op het zelfstandig naamwoord.
Enk
Mv
Man
-
s
vrouw
e
es
Slide 4 - Slide
Exceptions: de vorm
Van de volgende bijvoeglijke naamwoorden is de vrouwelijke vorm helemaalonregelmatig:
mannelijk ev
mannelijk mv
vrouwelijk ev
vrouwelijk mv
beau (mooi)
beaux
belle
belles
nouveau (nieuw)
nouveaux
nouvelle
nouvelles
cher (duur)
chers
chère
chères
vieux (oud)
vieux
vieille
vieilles
bon (lekker, goed)
bons
bonne
bonnes
blanc (wit)
blancs
blanche
blanches
Slide 5 - Slide
Intéressant
Beau
Nouveau
Bleu
Petite
Voor het zelfstandig naamwoord
Na het zelfstandig naamwoord
Slide 6 - Drag question
Vrouwelijke vorm (meervoud) van délicieux
A
délicieux
B
délicieuses
C
délicieuss
D
délicieuse
Slide 7 - Quiz
Mannelijk (enkelvoud) van het woord; sportif
A
sportif
B
sportives
C
sportifs
D
sportive
Slide 8 - Quiz
Een goed boek
A
Un bon livre
B
Une bonne livre
C
Une livre bonne
D
Un livre bon
Slide 9 - Quiz
Een gevaarlijke weg
A
Une route dangereux
B
Une route dangereuses
C
une route dangereuse
D
une dangereuse route
Slide 10 - Quiz
Een mooi meisje
A
Une fille belle
B
Une bel fille
C
Une fille bele
D
Une belle fille
Slide 11 - Quiz
Een Franse taart
A
Un gateau france
B
Un gateau française
C
Un gateau français
D
Un français gateau
Slide 12 - Quiz
Wat is juist?
A
Elle est italien
B
Elle est italienne
C
Elle est italiens
D
Elle est italiennes
Slide 13 - Quiz
Wat is juist?
A
Un français garçon
B
Un garçon français
Slide 14 - Quiz
Vul het bijvoeglijk naamwoord in, let goed op de plaats en de vorm. Quelle ___ journée ___ (beau)
Slide 15 - Open question
Vertaal en plaats het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek(français)
Tu connais mon _____ cousin ___________?
Slide 16 - Open question
Vorm van het bijvoeglijk naamwoord: Zet het bijvoeglijk naamwoord tussen haakjes in de juiste vorm op de goede plaats.. Elles sont des _____________ filles _____________. [sérieux]
Slide 17 - Open question
Vertaal en plaats het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plek (nouveau) Elle a acheté une_____ robe ___________?
Slide 18 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.
(sympa) Un .....prof ......
Slide 19 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.
(beau) Une ..... maison ....
Slide 20 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.
(vieux) Une ... voiture ....
Slide 21 - Open question
Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats en in de juiste vorm.
(heureux) Une .... femme ......
Slide 22 - Open question
Werkwoorden op -re. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vends
vendez
vendons
vendent
vend
vends
Slide 23 - Drag question
Kies de goede vorm van het ww. Paul (attendre, présent) ses parents.
A
attends
B
attend
C
attendons
D
attendent
Slide 24 - Quiz
Kies de goede vorm van het ww. Vous (répondre, présent) _____ au mail.
A
réponds
B
répond
C
répondons
D
répondez
Slide 25 - Quiz
Zet in de juiste vorm. Tu (perdre, passé composé)___ ______.
Slide 26 - Open question
Zet in de juiste vorm. Tu (hebt gehoord) __ _________.
Slide 27 - Open question
Zet in de juiste vorm. Vous (hebben verkocht) ___ ______.
Slide 28 - Open question
Zet in de juiste vorm. J' (heb gewacht) ___ _______.
Slide 29 - Open question
Zet in de juiste vorm. Vous (perdre, passé composé) ___ ____.
Slide 30 - Open question
Cherchez l'intrus (Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
la photo
B
le message
C
la réaction
D
l'addition
Slide 31 - Quiz
Cherchez l'intrus (Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
devant
B
derrière
C
grâce à
D
près de
Slide 32 - Quiz
Cherchez l'intrus (Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
marrant
B
souvent
C
intelligent
D
sympa
Slide 33 - Quiz
Cherchez l'intrus (Welk woord hoort niet in het rijtje)
A
facile
B
difficile
C
dire
D
simple
Slide 34 - Quiz
Ik weet wat ik (nog) moet leren voor de Repetitie over chapitre 1.