Schrijven en formuleren

Schrijven en formuleren
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Schrijven en formuleren

Slide 1 - Slide

Maandag 22 januari
Leerdoelen
Uitleg betogende tekst, blokjesschema
Oefenen met betoog
M. opdracht 2 en 4, blz. 187, 188

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Na deze les....

... weet je weer welke begrippen vanuit leesvaardigheid bij elkaar horen en ook gebruikt worden voor het schrijven van een tekst.
...begrijp je waarom het schrijven van een betoog belangrijk kan zijn.
... kun je uitleggen waarom het schrijven van een betoog handig is.
...kun je uitleggen wat de verschillen zijn tussen sterke en zwakke betogen.

Slide 3 - Slide

Een betoog schrijven
Waarom handig?
- Een belangrijke persoon overtuigen.
-Organisatie, vereniging, stichting etc. overtuigen.
- Later ook handig tijdens studie en werk!
- Familie overtuigen?

Slide 4 - Slide

Inleiding
Onderwerp - waar gaat het artikel over
Aanleiding - waarom je het artikel schrijft
Mening - wat jouw mening is over het onderwerp.

Let op: vermijd woorden als 'ik vind...', 'mijn mening is..', etc.
Kan wel bij een ingezonden brief, niet bij een artikel!

Slide 5 - Slide

Kern
Argumenten en onderbouwing bij argumenten
Sterkste argument eerst!
Elke argument staat in een nieuwe alinea
Verbind de alinea's met signaalwoorden die een opsomming aangeven: ten eerste, ten tweede, ook, bovendien, daarnaast, etc.

Slide 6 - Slide

Slot
Conclusie
Herhalen van argumenten en je stelling.
Begin met het woord 'dus'.

Slide 7 - Slide

Blokjesschema
Hier staat het standpunt
argument
argument
tegenargument
weerlegging
Want
Want
Maar

Slide 8 - Slide

Waarom een blokjesschema

- je kunt controleren of je argumenten wel goed aansluiten bij je mening

- je maakt alvast een structuur voor je tekst


Slide 9 - Slide

Aan de slag!
Bestudeer de volgende slides, beantwoord de bijbehorende vragen.

Slide 10 - Slide

Lees het volgende betoog (in delen)
Titel 
Inleiding

Slide 11 - Slide

Noteer het onderwerp en de mening van de schrijver.

Slide 12 - Open question

Kern
Middenstuk/Kern

Slide 13 - Slide

Aan welke eisen voldoet de kern niet?
- gebruik van signaalwoorden
- bijna elke keer een kernzin als 1e zin
- elk argument heeft een eigen alinea
- de argumenten zijn met feiten of
redeneringen uitgewerkt.

Slide 14 - Open question

Slot
In het slot herhaal je jouw standpunt en geef je een beknopte samenvatting van je argumenten.
Conclusie / samenvatting?

Slide 15 - Slide

Wat is de conclusie van de schrijver?

Slide 16 - Open question

Sleepvraag
Wat hoort waar? Sleep de zinnen naar de juiste plek in het argumentatieschema.

Slide 17 - Slide

De mineralen die we nodig hebben, halen we uit ons eten en niet uit drinkwater
Het is onzin te denken dat je gezonder bent als je meer water drinkt
Te veel water overbelast de nieren
Water is geen energieleverancier

Slide 18 - Drag question

Dinsdag 23 januari
Bespreken opdracht 2 en 4
Uitleg opdracht
Variatie in taalgebruik
Oefenen met voorbeeldbetogen

Slide 19 - Slide

Opdracht betoog
Je schrijft
  • individueel
  •  een betoog
waarin je 
  • een stelling verdedigt
  • en onderbouwt met twee argumenten + een tegenargument met weerlegging


Slide 20 - Slide

Beoordeling

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Hoe gaan we dit doen?
29 januari: oefeningen ter voorbereiding, thuis nadenken over onderwerp
1 februari: betogen vergelijken en beoordelen aan de hand van een beoordelingsformulier
5 februari: schrijfplan maken
6 februari: eerste versie schrijven (tijdens de les) 
8 februari: verder met eerste versie schrijven en uittypen (tijdens de les) + inleveren 
12 februari: elkaar feedback geven (tijdens de les)
13 februari: met feedback de definitieve versie schrijven (tijdens de les)

Slide 23 - Slide

Variatie in taalgebruik
  • wissel af in woordkeuze
  • varieer met zinslengte en zinsbouw
  • schrijf duidelijk: vermijd vage formuleringen

Slide 24 - Slide

Opdracht
  • Noteer zoveel mogelijk varianten op het werkwoord ‘vroeg’ in onderstaande zin.

De docent vroeg: ‘Hoe is het mogelijk dat ik dit alweer vergeten ben?’
(voorbeeld: de docent schreeuwde, de docent fluisterde, enz.)

Slide 25 - Slide

Opdracht
Herschrijf onderstaand tekstje zodat er meer variatie ontstaat in
  • woordkeuze
  • zinslengte
  • zinsbouw (dus de volgorde van zinsdelen in een zin)


Het was een regenachtige dag in februari. Het was even droog. Het regende hiervoor de hele tijd. Heleen had het koud. Ze ging niet graag naar buiten. Ze moest nu wel naar buiten. Ze ging naar de supermarkt. Haar zus had al het eten opgegeten.

Slide 26 - Slide

Donderdag 1 februari


Bespreken opdracht variatie taalgebruik
Onderwerpen betoog
Vergelijken voorbeeldbetogen aan de hand van beoordelingsformulier
Einde van de les: bespreken betogen

Slide 27 - Slide

Het schrijfplan
Waarom?
- Brainstormen, voorbereiden (fase).
- Biedt structuur voor betoog.
- Geeft houvast om alinea's makkelijker te schrijven.

Slide 28 - Slide

Maandag 5 februari


Verder met bespreken voorbeeldbetogen
Schrijfplan maken en inleveren

Slide 29 - Slide

Schrijfplan
1. Zoek op je laptop naar informatie over je onderwerp. (ongeveer 10 minuten) en noteer relevante zaken.​
2. Vul je schrijfplan in: schrijf in kernwoorden op wat je in de alinea’s gaat schrijven. (ongeveer 20 minuten) ​
3. Maak nu een blokjesschema van je argumentatie om te controleren of je argumenten kloppen. (ongeveer 5 minuten) ​

Let op! Aan het einde van de les lever je je schrijfplan in! ​




Slide 30 - Slide

Het schrijfplan
Onderwerp: geeft in paar woorden aan waar jouw betoog over gaat.
Publiek: geeft aan voor welke groep mensen jij schrijft.
Tekstdoel: overtuigen
Inleiding: eerste alinea van de tekst. Geeft aan wat jouw standpunt is over de stelling.
Middenstuk: bevat twee argumenten met onderbouwing én een tegenargument met weerlegging. 
Slot: laatste alinea tekst. Geeft conclusie, samenvatting, advies. Herhaling standpunt uit inleiding.

Slide 31 - Slide

Donderdag 6 februari
Schrijfplan ingeleverd?
Vandaag werk je aan je betoog.

Opdracht:
Het betoog bevat.... 
- 300 tot 500 woorden.
- 2-3 argumenten én een tegenargument met weerlegging
- goede inleiding (met als laatste zin de stelling) en slot
- signaalwoorden om verbanden aan te geven
- géén vage formuleringen en woorden


Slide 32 - Slide

Voorbeeld beoordelingsformulier

Slide 33 - Slide

Stelling
De politie moet worden bewapend met hogedrukverfpistolen

Denk 1 minuut na over deze stelling en bedenk een argument voor óf tegen deze stelling.

Slide 34 - Slide