Je leert punten, uitroeptekens en vraagtekens op de juiste manier gebruiken.
Slide 4 - Slide
Startopdracht
Straks lees ik verschillende zinnen/woorden voor. Jullie bepalen of er een punt, vraagteken of uitroepteken achter moet. Let op! Er zijn meerdere antwoorden goed, zolang je het maar kunt uitleggen.
Staan = punt
Zitten = vraagteken
hand omhoog = uitroepteken
Slide 5 - Slide
Leestekens: punt, uitroepteken, vraagteken
Je eindigt een zin met een leesteken: een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
Slide 6 - Slide
Leestekens: een punt
Eindig een gewone zin met een punt.
Ik eet geen vlees.
Slide 7 - Slide
Leestekens: een vraagteken
Eindig een vragende zin met een vraagteken.
Ken je het verhaal over de rode fiets?
Slide 8 - Slide
Leestekens: een uitroepteken
Eindig een uitroep (bijvoorbeeld van verbazing of woede) met een uitroepteken.
Wat een goed idee!
Slide 9 - Slide
Let op!
Gebruik nooit twee leestekens na elkaar.
Slide 10 - Slide
Aan de slag
Wat? Opdracht 1 t/m 5 - bladzijde 224 + 225.
Hoe? In tweetallen of alleen. Graag rustig overleggen.
Hulp? Je mag mij om hulp vragen.
Tijd? Tot 12.55.
Uitkomst? Je leert hoe je leestekens moet gebruiken.
Klaar? Aan mij laten zien.
Slide 11 - Slide
Afsluiting
Ik weet hoe ik punten, vraagtekens en uitroeptekens op de juiste manier moet gebruiken.