- Apprends les verbes voir & lire (p. 118)
- Répète voc C (qu'est-ce que - il faut)
- Fais la dernière exercice d'écriture:
Beschrijf waar je woont in 70 woorden. Je kan daarvoor de volgende punten gebruiken:
- In welk land, stad, dorp woon je.
- Woon je in een huis of in een appartement.
- Heb je een grote/kleine kamer.
- Beschrijf je kamer: kleuren, meubels, indeling.
- Wat doe je in je kamer/waar breng je veel tijd door.
- Wat zou je aan je kamer willen veranderen?