Medicatie (basisinformatie)

Gevaarlijke stoffen en medicatie
1 / 40
next
Slide 1: Slide
WelzijnMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Gevaarlijke stoffen en medicatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Doelen
De student weet wat gevaarlijke stoffen zijn en dat deze te herkennen zijn..
De student kent  de verschillende vormen van medicatie
De student kent de naamgeving van medicatie
De student kent de toedieningsvormen van medicatie
De student kent de risico's van medicatie 
De student kent de regel van 5
De student kent vier verschillende wetten welke gekoppeld zijn aan medicatieveiligheid

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan bij een gevaarlijke stof?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Gevaarlijke stof:
Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die, door hun eigenschappen of de omstandigheden waaronder ze voorkomen, gevaar, schade of ernstige hinder voor mens, dier of milieu kunnen veroorzaken.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe herken je gevaarlijke stoffen?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke stoffen worden binnen de zorg onder gevaarlijke stoffen verstaan?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Welke maatregelen tref je om jezelf te beschermen tegen gevaarlijke stoffen?

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Medicatie, de basis

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Wat is het doel van medicatie?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Doel van medicijnen
- preventief/profylactisch
- curatief/causaal
- symptomatisch (placebo)
- substitutie
- diagnostisch

Slide 10 - Slide

Preventief/profylactisch = voorkomen van een ziekte (bijv. vaccinatie of middelen tegen wagenziekte)

curatief /causaal= bestrijden van de oorzaak dus behandeling (antibiotica keelontsteking)

symptomatisch= symptomen aanpakken bijv. ontstekingsremmende pijnstilling 

substitutie = aanvullen van tekorten (bijv. testosteron of insuline)

diagnostisch= om een diagnose te kunnen stellen bijv. radio actieve vloeistof bij een pet scan





Slide 11 - Video

This item has no instructions

Welke vormen van medicatie ken je?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vormen van medicijnen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Toedieningswegen
- enteraal = 
via het maag-darmstelsel -> meestal algemene werking (systematisch)

- parenteraal=
 via injectie/infuus 

-topisch = 
via de huid en alleen lokaal/plaatselijk
 


Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Toedieningswegen
- oraal  (mond)
-rectaal (anus)
- sublinguaal (onder de tong)
- injectie (subcutaan, intraveneus, intramusculair, intra-articulair, intra cardiaal, intralumbaal en epiduraal)
- inhalatie (via luchtwegen)
- transdermaal (via huid)
-vaginaal


Slide 15 - Slide

oraal = via de mond 

rectaal = via de anus

sublinguaal = onder de tong (hartproblemen, epilepsie)

transdermaal = via pleister (lokale toediening maar soms systemische werking denk maar aan nicotine pleister)

inhalatie = tracheaal via luchtpijp of nasaal via neus (astma) soms lokaal soms systematisch

vaginaal = via de vagina (anti schimmel)




Slide 16 - Slide

This item has no instructions

chemische naam = nauwkeurige beschrijving van de atomen die de stof bevat 
(Para-acetylaminofenol)

stofnaam of generieke naam = beschrijving van de stof(fen) die in het medicijn zitten (paracetamol) onder deze naam herkennen wij vaak de werking van het medicijn

merknaam = fantasienaam verzonnen 
door fabrikant

Slide 17 - Slide

® betekent
dat het een geregistreerd handelsmerk is en dat
niemand anders die naam mag gebruiken
Risico's medicijngebruik
  • Bijwerkingen
  • Cumulatie---->
  • Interactie
  • Verslaving
  • Gewenning/tolerantie

Slide 18 - Slide

Bijwerkingen:
Niet gewenste en schadelijke effecten van een geneesmiddel
waarvan de gebruikelijke dosering is gegeven

Cumulatie: Wanneer het middel te vaak
wordt gegeven is de vorige
dosis nog niet voldoende
uitgescheiden en stijgt de
plasmaconcentratie
vootdurend. Dan ontstaat
ophoping of cumulatie van
het geneesmiddel tot
toxische of zelfs lethale
dosis

interactie:
Een wisselwerking tussen medicijnen die tot verandering in de werking en bijwerkingen kunnen leiden

gewenning: Je lichaam went aan het medicijn en je hebt een steeds hogere dosis nodig om hetzelfde effect te ervaren.


Contra-indicatie
Een reden om het medicijn NIET te gebruiken omdat het medicijn een aandoening of ziekte verergert.
absoluut = absoluut niet geven

relatief = oppassen bij het geven

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Bewaren van medicatie

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Altijd in originele verpakking
< Baxter 

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Wat check je bij het geven van medicatie?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

De reden waarom iemand een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we een:
A
contra-indicatie
B
indicatie

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

transduraal betekent..
A
medicijnen via de anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een injectie
D
medicijnen via de mond

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Hieronder volgen een aantal slides met wetten die ons en de zorgvragers bescherming bieden:
Opdracht: 
Zoek uit wat deze wetten betekenen en hoe ze jou helpen om medicatie toedienen veiliger te maken.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Terugkomen op de doelen
De student weet wat gevaarlijke stoffen zijn.
De student kent de verschillende vormen van medicatie
De student kent de naamgeving van medicatie
De student kent de toedieningsvormen van medicatie
De student kent de risico's van medicatie
De student kent de regel van 5
De student kent vier verschillende wetten welke gekoppeld zijn aan medicatieveiligheid

Slide 40 - Slide

This item has no instructions