samenstellingen, aaneengeschreven of los en woorden met een liggend streepje

Samenstelling: aan elkaar of los?
Nederlands
ZDV4 22
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Samenstelling: aan elkaar of los?
Nederlands
ZDV4 22

Slide 1 - Slide

Doel van vandaag


- Aan het eind van de les kan ik samenstellingen juist schrijven.
- Aan het eind van de les weet ik welke woorden je aaneengeschreven of los moet schrijven.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Je schrijft een tussen-n wanneer...
A
het linkerdeel van het woord eindigt op -en
B
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is
C
het linkerdeel van het woord een zelfstandig naamwoord is en eindigt op -en
D
Geen van bovenstaande antwoorden is goed

Slide 4 - Quiz

Wat is de eerste stap die je moet zetten om te zien of het woord geschreven moet worden met een tussen-n
A
Je splitst het woord op.
B
Je kijkt of het een meervoud heeft op -en.
C
Je kijkt of er bijzonderheden zijn.
D
Je kijkt of het eerste woord een zn is.

Slide 5 - Quiz

Hoe schrijf je dit woord
A
Zonnebril
B
Zonnenbril

Slide 6 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
kattebak
B
kattenbak

Slide 7 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
hogeschool
B
hogenschool

Slide 8 - Quiz

Met of zonder tussen-n?
A
spinnenwiel
B
spinnewiel

Slide 9 - Quiz

Waarom schrijf je maneschijn zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Het eerste woord heeft 2 meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 10 - Quiz

Waarom schrijf je horlogemaker zonder tussen-n?
A
Je hebt er maar 1 van.
B
Dit woord heeft twee meervouden.
C
Het woord heeft alleen een meervoud op -s.
D
Het juiste antwoord staat er niet tussen.

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Video

Aan elkaar of los?
twaalf duizend
A
aan elkaar
B
los

Slide 13 - Quiz

Aan elkaar of los?
drie miljard
A
aan elkaar
B
los

Slide 14 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning

Slide 15 - Quiz

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

geef aan goed of fout
flex-mederwerkers
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quiz

Geef aan goed of fout:
Koffie-automaat
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quiz

Geef aan goed of fout:
Politieoptreden
A
Goed
B
Fout

Slide 20 - Quiz

Geef aan goed of fout:
Garage-eigenaar
A
Goed
B
Fout

Slide 21 - Quiz

Geef aan goed of fout:
Zwart-wit
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quiz

Geef aan goed of fout:
een 3 jarige opleiding
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf je het?
A
Kant en klaar maaltijden
B
Kant-en-klaar-maaltijden
C
Kant-en-klaarmaaltijden
D
Kant- en klaarmaaltijden

Slide 24 - Quiz

Opdrachten maken
Wat: maak opdracht 2 en 3 (Taalverzorging 3.5 Aan elkaar of los?)
Hoe: alleen of zachtjes overleggen
Hulp: vraag aan de docent
Tijd: tot het einde van de les
Klaar: extra opdrachten maken

Slide 25 - Slide