Unit 6: Bezit & comparisons

Today
  • Throwback to Ms Ajoeb's class
  • New grammar items and goals
  • Evaluation
  • Homework: 14, 15 & 16A
  • Did you also finish Monday's homework (9A, 10-13)
1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Today
  • Throwback to Ms Ajoeb's class
  • New grammar items and goals
  • Evaluation
  • Homework: 14, 15 & 16A
  • Did you also finish Monday's homework (9A, 10-13)

Slide 1 - Slide

Past simple. Vul in:
1. I _________ my hair yesterday. (wash)
2. Selma _________ me her secret. (not tell)
3. _____ Ms de le Cluse _______ her breakfast (eat)

Slide 2 - Open question

Hoe vervoeg je een werkwoord, zodat het in the past simple tense staat?
A
werkwoord + -ing
B
hele werkwoord
C
werkwoord + -ed
D
werkwoord + -(e)s

Slide 3 - Quiz

Bedenk zelf 1 zin die in de past simple tense staat. Gebruik minimaal 5 woorden + een signaalwoord

Slide 4 - Open question

Aan het einde van deze les:
  • Weet je hoe je in het Engels aan moet geven dat iemand iets bezit
  • Kun je de trappen van vergelijking in het Engels toepassen op bijvoegelijk naamwoorden en kun je de regels opnoemen.

Slide 5 - Slide

Possession
Wat valt op? Zou jij een regel kunnen bedenken?

her ball                         Sarah's ball                   the girls' ball
his nose                       Jim's nose                     the boys' noses
the door                       the shop's door          the schools' doors

      

Slide 6 - Slide

Possession
her ball                           Sarah's ball                    the girls' ball
his nose                         Jim's nose                      the boys' noses
the door                         the shop's door           the schools' doors         
our toys                          Charles's toys              the children's toys

De regel:
Geef je bij enkelvoud bezit aan? Dan altijd + 's
Geef je bij meervoud bezit aan? Eindigt het woord op -s dan alleen een ', zo niet dan krijg je ook 's.

Slide 7 - Slide

Is this your sister_____ earring?
It's my parents ___ house.
The girls ______ dressing room is over there.
Look out! It's Mr Austin____ dog.
Charles___ shirt is from Daily Paper.
'
'
'
'S
'S

Slide 8 - Drag question

Vergelijkingen: Comparisons
  • Let's see how far you can get without any explanation
  • Short summary
  • Exercise

Slide 9 - Slide

Vertaal de volgende 3 zinnen naar het Engels:
1. Luna is snel.
2. Peter is sneller dan Luna.
3. Stephan is de snelste.

Slide 10 - Open question

Vergelijkingen: Comparisons
Bij bijvoegelijk naamwoorden met 1 lettergreep of bij bijvoegelijk naamwoorden met twee lettergrepen die eindigen op LE, ER, OW, Y:
Vergrotende trap= bijvoegelijk nw. + er than              smaller - easier             
Overtreffende trap= the bijvoegelijk nw. + est.          smallest- easiest

Maar, let op! Bij bn's met twee lettergrepen die niet eindigen op LE, ER, OW, Y en woorden met 3 of meer lettergrepen:
Vergrotende trap = more + bijvoegelijk nw.             more famous - more popular
Overtreffende trap = most + bijvoegelijk nw.          most famous - most popular

Slide 11 - Slide

Vergelijkingen: Comparisons (2)
Uitzonderingen:
good - better (than) - best
bad - worse (than) - worst

Als je wilt vergelijken (dus zeggen dat iets hetzelfde of juist niet is) gebruik je: (not) as ..BN.. as
You're just as smart as Ms de le Cluse (you wish)
It's not as easy as you think.

Slide 12 - Slide

Bedenk zelf 2 nieuwe bijvoegelijk naamwoorden en geef de 3 trappen van vergelijkingen.
(vb. big - bigger - biggest & fit -fitter - fittest)

Slide 13 - Open question

Slide 14 - Link

Welk antwoord is onjuist?

A
tall - taller - tallest
B
beautiful - more beautiful - most beautiful
C
clever - cleverer - cleverest
D
yellow - more yellow - most yellow

Slide 15 - Quiz

Waarom was antwoord D onjuist?

Slide 16 - Open question

Now, it's time to work
  • Do exercises 14, 15 and 16A
  • Also finish 9A and 10-13 in case you didn't do so yet.

Slide 17 - Slide