Stijlfiguren 2

Voor het PTA
!!!Belangrijk voor het PTA!!!!

Communicatie les 2 tm 6 EN
les 13, 14, stijlfouten EN
Beeldspraak (tm metonymia cpa) + stijlfiguren. pp. 156-159.

LET OP: 12 april boekopdracht!!!!

1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voor het PTA
!!!Belangrijk voor het PTA!!!!

Communicatie les 2 tm 6 EN
les 13, 14, stijlfouten EN
Beeldspraak (tm metonymia cpa) + stijlfiguren. pp. 156-159.

LET OP: 12 april boekopdracht!!!!

Slide 1 - Slide

Stijlfiguren
Onder stijlfiguren verstaan wij: 
afwijkingen van de ‘normale’ wijze van zeggen, met de bedoeling een of ander effect te bereiken. 

Slide 2 - Slide

antithese-tegenstelling
eufemisme-verzachting
hyperbool-overdrijving
ironie, sarcasme, cynisme-mide, harde, bijtende spot
paradox
pleonasme
retorische vraag
tautologie
understatement

Slide 3 - Slide

Climax: 
een serie van drie (of meer), waarvan de inhoud steeds sterker wordt.

-ik werd kwaad, woedend, nee witheet toen ik het nieuws hoorde.

Slide 4 - Slide

Paradox: schijnbare tegenstelling
  • Zeg nooit nooit.
  • In een vorig leven geloofde ik in reïncarnatie, maar nu niet meer.
  • Hoe gespecialiseerder iemand is, des te minder kan hij.

Slide 5 - Slide

Pleonasme: een eigenschap, die het hoofdwoord reeds van nature bezit, wordt nog eens apart
uitgedrukt
  • een houten boomstam
  • gele boterbloemen
  • de hete zon
  • uiterste limiet
  • het groene gras
  • de parelwitte sneeuw

Slide 6 - Slide

Retorische vraag: De bedoeling van de retorische vraag is niet een antwoord te krijgen, m.a.w. het is
in feite geen vraag, maar een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag.
  • Dominee: "En zijn wij niet allen zondaars?" 
  • Leraar: "Je wilt toch later goed verdienen?"
  • Ongeduldige reiziger: "Hebben ze hier weleens van op tijd rijden gehoord?"
  • Hoe dom kun je zijn? 
  • Dat begrijpt toch iedereen?

Slide 7 - Slide

De grootste kleine stad ter wereld
A
hyperbool
B
paradox
C
antithese
D
eufemisme

Slide 8 - Quiz

Hij voldoet, nee... doet het goed, nee... uitstekend, nee... hij is de allerbeste
A
metafoor
B
climax
C
paradox
D
pleonasme

Slide 9 - Quiz

Amerikaanse staalindustrie leeft op
A
metafoor
B
personificatie
C
paradox
D
ironie

Slide 10 - Quiz

Premier May krijgt huiswerk
A
eufemisme
B
ironie
C
paradox
D
pleonasme

Slide 11 - Quiz

Leerlingen doen echt nooit wat
A
paradox
B
sarcasme
C
eufemisme
D
hyperbool

Slide 12 - Quiz

Zij steunden elkaar door dik en dun.
A
Antithese
B
Eufemisme
C
Hyperbool
D
Sarcasme

Slide 13 - Quiz

Wil je er soms uitgestuurd worden?
A
cynisme
B
paradox
C
retorische vraag
D
eufemisme

Slide 14 - Quiz

Hij dook in het natte water.
A
eufemisme
B
antithese
C
hyperbool
D
pleonasme

Slide 15 - Quiz