-heid, -teit, kunnen, kennen, leiden, lijden. au, ou

Wat is het meervoud van gelegenheid?
1 / 31
next
Slide 1: Open question
NederlandsBasisschoolGroep 8

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat is het meervoud van gelegenheid?

Slide 1 - Open question

Wat is het meervoud van voorzichtigheid?

Slide 2 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: puber

Slide 3 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: deskundig

Slide 4 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: elektrisch

Slide 5 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: volledig

Slide 6 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: zomer

Slide 7 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: origineel

Slide 8 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: naïef

Slide 9 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: maal

Slide 10 - Open question

Maak er een -heid, -teit of -tijdwoord van: zeker

Slide 11 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
Hij ...... vroeger een rustig bestaan.

Slide 12 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
Mijn oma ..... aan een ernstige ziekte.

Slide 13 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
Mijn oom ..... het voetbalelftal.

Slide 14 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
Onze club heeft een verlies .....

Slide 15 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
De dirigent ..... het orkest.

Slide 16 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
De agenten .......... ons vorige week door de stad.

Slide 17 - Open question

Vul een vorm van leiden of lijden in:
Onze club wordt ......... door een goede trainer.

Slide 18 - Open question

Kunnen of kennen?
Vroeger ..... wij nog niet zwemmen.

Slide 19 - Open question

Kunnen of kennen?
Hij .... prachtig zingen.

Slide 20 - Open question

Kunnen of kennen?
Wie .... de hoofdstad van Tsjechië?

Slide 21 - Open question

Kunnen of kennen?
Ik heb mijn opa nooit ......

Slide 22 - Open question

Kunnen of kennen?
Vorig jaar ..... ik jou nog niet.

Slide 23 - Open question

Kunnen of kennen?
Jullie ..... laatst de wedstrijd winnen.

Slide 24 - Open question

Kunnen of kennen?
Wij ..... vroeger veel moppen.

Slide 25 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
Ga g....w naar huis.

Slide 26 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
Je moet n...wkeurig werken.

Slide 27 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
Ik heb een geblesseerde sch...der.

Slide 28 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
Wat een fl...wekul!

Slide 29 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
Mijn buurmeisje is met haar vriend getr...wd.

Slide 30 - Open question

ou of au? (schrijf het hele woord op)
De acteur kreeg een groot appl...s.

Slide 31 - Open question