Paragraaf 5.2 Wat wordt de prijs?

Week 14 (vanaf 3 april)
Pincode Hoofdstuk 5. Wat levert het op?
  1. Koop jij op de markt?
  2. Wat wordt de prijs?
  3. Belasting op shoppen?
  4. Wat houd je over?
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 14 (vanaf 3 april)
Pincode Hoofdstuk 5. Wat levert het op?
  1. Koop jij op de markt?
  2. Wat wordt de prijs?
  3. Belasting op shoppen?
  4. Wat houd je over?

Slide 1 - Slide

Opgave 8 (woningmarkt)
a. Welk woningtype komt in Den Haag het meeste voor?
  • flats (40% van alle woningen)
b. Bereken hoeveel procent van de huizen in Den Haag vrijstaand is.
  • bereken eerst het percentage andere woningen (dan vrijstaand)
  • 4% + 16% + 40% + 17% + 3% + 2% + 11% + 5% + 1% = 99%
  • totaal = 100%
  • dus vrijstaande woningen: 100% ‒ 99% = 1%


Slide 2 - Slide

Leerdoelen H5. Wat levert het op?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 3 - Slide

Inkoop- en verkoopprijs
Een winkelier koopt zijn producten meestal in bij een groothandel. De prijs die een winkelier voor een product betaalt, noem je de inkoopprijs

Een winkelier verkoopt zijn producten voor een hoger bedrag dan de inkoopprijs. Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt, noem je de brutowinstopslag. Brutowinstopslag wordt ook wel brutowinstmarge of gewoon brutowinst genoemd.

De verkoopprijs is de inkoopprijs plus de brutowinstopslag.

Formule: verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Slide 4 - Slide

Verkoopprijs
Formule: verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Opdracht:
De inkoopprijs van een sporttas is € 15. De winkelier rekent een brutowinstopslag van 60%.
Bereken de verkoopprijs?
  • inkoopprijs = € 15
  • brutowinstopslag = 60% x € 15 = € 15 ÷ 100 x 60 = € 9
  • verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
  • verkoopprijs =  € 15 + € 9 = € 24

Slide 5 - Slide

Omzet en afzet
Het aantal producten dat je verkoopt, noem je de afzet (Afzet = Aantal). Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten, noem je de omzet (Omzet = Opbrengst).

Formule: omzet = afzet × verkoopprijs

Opdracht:
In een zwembad verkoopt Ron op een dag 372 blikjes fris. De prijs van één blikje is € 2,25. Bereken de omzet van Ron?
  • omzet = afzet x verkoopprijs
  • omzet = 372 × € 2,25 = € 837

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

De fiets die je hebt gekregen kostte € 620. De fietsenwinkel kocht deze fiets bij de groothandel in voor € 400.

Wat is de brutowinstmarge in euro's?
A
€ 120
B
€ 220
C
€ 620
D
€ 1020

Slide 8 - Quiz

De fiets die je hebt gekregen kostte € 620. De fietsenwinkel kocht deze fiets bij de groothandel in voor € 400.

Wat is de brutowinstmarge in procenten (van de inkoopprijs)?
A
21,6%
B
35,5%
C
55,0%
D
61,3%

Slide 9 - Quiz

Op een dag verkoop je 225 ijsjes voor € 0,75 per stuk.

Wat is je afzet?
A
€ 168,75
B
225
C
€ 225
D
275

Slide 10 - Quiz

Op een dag verkoop je 225 ijsjes voor € 0,75 per stuk.

Wat is je omzet?
A
€ 168,75
B
225
C
€ 225
D
275

Slide 11 - Quiz

Op een dag maak je € 105 omzet met de verkoop van ijsjes.
Je verkoopt ze voor € 0,75 per stuk.

Wat is je afzet?
A
105
B
115
C
130
D
140

Slide 12 - Quiz

Leerdoelen H5 Wat levert het op?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 13 - Slide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 5.2 Wat wordt de prijs?
  • opgaven 20 t/m 35 online maken

Slide 14 - Slide