This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Programma van vandaag
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.3
Theorie Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik
Opdrachten maken
Spelling
Slide 2 - Slide
Waar ging de vorige les over?
Slide 3 - Slide
Waar ging de vorige les over?
A
De betekenis van woorden zoeken in andere woorden, klanken en gedichten.
B
Woorden met dezelfde klanken en/of spelling, maar een andere betekenis, zoals homoniemen, homofonen en homografen.
C
De betekenis van zinnen uit de context halen zodat je geen woordenboek hoeft te gebruiken.
D
De betekenis van woorden online opzoeken via betrouwbare sites zoals vandale.nl. woorden.org en ensie.nl.
Slide 4 - Quiz
HERHALING THEORIE
1.3
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Doel van vandaag:
Aan het einde van de les herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik
Slide 8 - Slide
THEORIE
1.4 Figuurlijk taalgebruik
Slide 9 - Slide
THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.
Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.
Slide 10 - Slide
THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.
Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya in het tuincentrum hebben gekocht, krijgen een plekje in de tuin.
Slide 11 - Slide
THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:
iets van de daken schreeuwen
iets aan iedereen vertellen
uit de verf komen
goed bij anderen overkomen
de draad kwijt zijn
niet meer weten hoe het verder moet
Slide 12 - Slide
VOORBEELD
Slide 13 - Slide
OEFENEN
WANNEER IS SPRAKE VAN FIGUURLIJK TAALGEBRUIK?
Slide 14 - Slide
Dimitri staat met zijn mond vol tanden.
A
Aan het eind van zijn presentatie stelt Mayra een vraag. Dimitri heeft geen idee wat hij moet zeggen.
B
De behandeling bij de tandarts is afgerond. Nadat al zijn tanden en kiezen zijn getrokken, heeft Dimitri nu weer een gaaf gebit.
Slide 15 - Quiz
Lisa heeft geen poot om op te staan.
A
Lisa kan geen argumenten meer verzinnen waarmee ze haar moeder kan overhalen.
B
Na het ongeluk moesten Lisa's beide benen worden geamputeerd.
Slide 16 - Quiz
Peter zit achter de geraniums.
A
Op de kwekerij weten ze niet waar Peter is. Hij heeft zich verstopt.
B
Peter werkte bij een kwekerij, maar hij is ontslagen.
Slide 17 - Quiz
Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten.
A
Bart en Maya geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B
Bart en Maya zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.
Slide 18 - Quiz
Pepijn heeft een bord voor zijn kop.
A
Pepijn staat niet goed op de foto. Hij verschuilt zich achter een uithangbord.
B
Bij het kerstdiner kwam Pepijn aanzetten in een spijkerbroek met gaten en een T-shirt dat onder de vlekken zat.
Slide 19 - Quiz
Die bonbons zijn van de bovenste plank.
A
Minne en Merville nemen gewoon nóg een bonbon. Smullen!
B
Minne heeft bonbons meegenomen. Ze lagen bovenin het schap bij Albert Heijn.
Slide 20 - Quiz
Yamila wil graag weten wat voor vlees ze in de kuip heeft.
A
Yamila is benieuwd of ze vanavond haar lievelingseten krijgt: pittige kippenboutjes.
B
Yamila stelt Kevin de ene na de andere vraag. Ze wil weten wat voor soort jongen hij is.
Slide 21 - Quiz
Begrippen politiek
(woordenschat)
Slide 22 - Slide
Wat betekent ''parlement''?
timer
0:15
A
Parlement is een vorm van democratie waarbij alle partijen met elkaar in discussie gaan, maar waar geen besluiten worden genomen.
B
Het woord is afgeleid van het Nederlandse 'parlevinken' wat 'kletsen' betekent. In een parlement kletsen volksvertegenwoordigers en regeringsleden met elkaar over het bestuur van een land.
C
Je hebt cement en parlement, het gaat om elementen die zaken bij elkaar moeten houden. In een democratie is sprake van een parlement.
D
Het woord is afgeleid van het Franse 'parler' wat 'praten' betekent. In een parlement discussiëren, vergaderen volksvertegenwoordigers en regeringsleden met elkaar over het bestuur van een land.
Slide 23 - Quiz
Wat wordt in Nederland bedoeld met het Parlement ?
timer
0:15
A
De Eerste- en Tweede kamer
(volksvertegenwoordigers)
B
Het kabinet
(de bestuurders)
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland
Slide 24 - Quiz
Wat is de meest letterlijke vertaling van ''democratie''?
timer
0:15
A
Heerschappij van het volk.
B
Heerschappij van een kleine groep, de aristocraten.
C
Vrijheid van meningsuiting.
D
Vrijheid van demonstratie.
Slide 25 - Quiz
Wat betekent ''democratie'' politiek gezien?
timer
0:15
A
Staat(svorm) die de macht aan een kleine groep toekent
B
Staat(svorm) die aan een bepaalde groep macht toekent
C
Staat(svorm) die aan het hele volk invloed op de regering toekent
D
Staat(svorm) die aan de koning invloed op de regering toekent
Slide 26 - Quiz
Welk politiek systeem heeft Nederland?
timer
0:15
A
Directe democratie
B
Dictatuur
C
Indirecte democratie
D
Absolute Monarchie
Slide 27 - Quiz
Wat is een parlementaire democratie?
timer
0:15
A
Een land waarbij een enkel persoon de macht heeft
B
Een land waar een kleine groep mensen de macht heeft
C
Een land waarbij de bevolking kiest wie de macht heeft in het parlement.
D
Een land met een koninklijke familie en een parlement.
Slide 28 - Quiz
Door wie wordt het parlement gekozen?
timer
1:00
A
Door de burgemeesters
B
Door de Koning
C
Door de burgers
D
Door de minister-president
Slide 29 - Quiz
Loop de tuinen uit en sluit af met een hekje. Letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 30 - Quiz
EINDE
Slide 31 - Slide
WOORDENSCHAT
Maken opdrachten
1.4
1 tot en met 4
Slide 32 - Slide
LAATSTE 5 MINUTEN KLASSIKAAL SPELLEN!
Slide 33 - Slide
beterspellen.nl
Slide 34 - Link
Wil je hulp bij de opdrachten?
Kom vooraan zitten dan maken we de opdrachten samen.