Woordenschat 1.4 (politieke begrippen kort)

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Programma van vandaag
Korte herhaling theorie Woordenschat 1.3

Theorie Woordenschat 1.4
Figuurlijk taalgebruik

Opdrachten maken

Spelling

Slide 2 - Slide


Waar ging de vorige les over?

Slide 3 - Slide

Waar ging de vorige les over?
A
De betekenis van woorden zoeken in andere woorden, klanken en gedichten.
B
Woorden met dezelfde klanken en/of spelling, maar een andere betekenis, zoals homoniemen, homofonen en homografen.
C
De betekenis van zinnen uit de context halen zodat je geen woordenboek hoeft te gebruiken.
D
De betekenis van woorden online opzoeken via betrouwbare sites zoals vandale.nl. woorden.org en ensie.nl.

Slide 4 - Quiz

 HERHALING THEORIE
1.3 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide



Doel van vandaag:
  

Aan het einde van de les herken en begrijp je figuurlijk taalgebruik

Slide 8 - Slide

THEORIE

1.4 Figuurlijk taalgebruik


Slide 9 - Slide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn. Iemand gebruikt figuurlijk taalgebruik als hij wil overdrijven of als hij iets mooier wil maken.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
Bart en Maya vieren uitbundig feest.



Slide 10 - Slide

THEORIE
Woorden kunnen letterlijk en figuurlijk bedoeld zijn.
Bij letterlijk taalgebruik bedoel je precies wat er staat.


  • Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten
De bloemen die Bart en Maya in het tuincentrum hebben gekocht, krijgen een plekje in de tuin.


Slide 11 - Slide

THEORIE
Een uitdrukking is altijd figuurlijk bedoeld. Voorbeelden zijn:
iets van de daken schreeuwen
  • iets aan iedereen vertellen
uit de verf komen
  • goed bij anderen overkomen
de draad kwijt zijn
  • niet meer weten hoe het verder moet




Slide 12 - Slide

VOORBEELD

Slide 13 - Slide

OEFENEN

WANNEER IS SPRAKE VAN FIGUURLIJK TAALGEBRUIK?

Slide 14 - Slide

Dimitri staat met zijn mond vol tanden.
A
Aan het eind van zijn presentatie stelt Mayra een vraag. Dimitri heeft geen idee wat hij moet zeggen.
B
De behandeling bij de tandarts is afgerond. Nadat al zijn tanden en kiezen zijn getrokken, heeft Dimitri nu weer een gaaf gebit.

Slide 15 - Quiz

Lisa heeft geen poot om op te staan.
A
Lisa kan geen argumenten meer verzinnen waarmee ze haar moeder kan overhalen.
B
Na het ongeluk moesten Lisa's beide benen worden geamputeerd.

Slide 16 - Quiz

Peter zit achter de geraniums.
A
Op de kwekerij weten ze niet waar Peter is. Hij heeft zich verstopt.
B
Peter werkte bij een kwekerij, maar hij is ontslagen.

Slide 17 - Quiz

Bart en Maya zetten de bloemetjes buiten.
A
Bart en Maya geven aankomend weekend alweer een wild feestje.
B
Bart en Maya zetten de plantjes die ze bij het tuincentrum hebben gekocht, in de tuin.

Slide 18 - Quiz

Pepijn heeft een bord voor zijn kop.
A
Pepijn staat niet goed op de foto. Hij verschuilt zich achter een uithangbord.
B
Bij het kerstdiner kwam Pepijn aanzetten in een spijkerbroek met gaten en een T-shirt dat onder de vlekken zat.

Slide 19 - Quiz

Die bonbons zijn van de bovenste plank.
A
Minne en Merville nemen gewoon nóg een bonbon. Smullen!
B
Minne heeft bonbons meegenomen. Ze lagen bovenin het schap bij Albert Heijn.

Slide 20 - Quiz

Yamila wil graag weten wat voor vlees ze in de kuip heeft.
A
Yamila is benieuwd of ze vanavond haar lievelingseten krijgt: pittige kippenboutjes.
B
Yamila stelt Kevin de ene na de andere vraag. Ze wil weten wat voor soort jongen hij is.

Slide 21 - Quiz

Begrippen politiek
(woordenschat)

Slide 22 - Slide

Wat betekent ''parlement''?
timer
0:15
A
Parlement is een vorm van democratie waarbij alle partijen met elkaar in discussie gaan, maar waar geen besluiten worden genomen.
B
Het woord is afgeleid van het Nederlandse 'parlevinken' wat 'kletsen' betekent. In een parlement kletsen volksvertegenwoordigers en regeringsleden met elkaar over het bestuur van een land.
C
Je hebt cement en parlement, het gaat om elementen die zaken bij elkaar moeten houden. In een democratie is sprake van een parlement.
D
Het woord is afgeleid van het Franse 'parler' wat 'praten' betekent. In een parlement discussiëren, vergaderen volksvertegenwoordigers en regeringsleden met elkaar over het bestuur van een land.

Slide 23 - Quiz

Wat wordt in Nederland bedoeld met het Parlement ?
timer
0:15
A
De Eerste- en Tweede kamer (volksvertegenwoordigers)
B
Het kabinet (de bestuurders)
C
De overheid
D
Alle ambtenaren in Nederland

Slide 24 - Quiz


Wat is de meest letterlijke vertaling van ''democratie''?
timer
0:15
A
Heerschappij van het volk.
B
Heerschappij van een kleine groep, de aristocraten.
C
Vrijheid van meningsuiting.
D
Vrijheid van demonstratie.

Slide 25 - Quiz


Wat betekent ''democratie'' politiek gezien?
timer
0:15
A
Staat(svorm) die de macht aan een kleine groep toekent
B
Staat(svorm) die aan een bepaalde groep macht toekent
C
Staat(svorm) die aan het hele volk invloed op de regering toekent
D
Staat(svorm) die aan de koning invloed op de regering toekent

Slide 26 - Quiz

Welk politiek systeem heeft Nederland?
timer
0:15
A
Directe democratie
B
Dictatuur
C
Indirecte democratie
D
Absolute Monarchie

Slide 27 - Quiz

Wat is een parlementaire democratie?
timer
0:15
A
Een land waarbij een enkel persoon de macht heeft
B
Een land waar een kleine groep mensen de macht heeft
C
Een land waarbij de bevolking kiest wie de macht heeft in het parlement.
D
Een land met een koninklijke familie en een parlement.

Slide 28 - Quiz

Door wie wordt het parlement gekozen?
timer
1:00
A
Door de burgemeesters
B
Door de Koning
C
Door de burgers
D
Door de minister-president

Slide 29 - Quiz

Loop de tuinen uit en sluit af met een hekje.
Letterlijk of figuurlijk?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 30 - Quiz

EINDE

Slide 31 - Slide

WOORDENSCHAT
Maken opdrachten
1.4 
1 tot en met 4

Slide 32 - Slide

LAATSTE 5 MINUTEN KLASSIKAAL SPELLEN!

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Link

Wil je hulp bij de opdrachten? 

Kom vooraan zitten dan maken we de opdrachten samen.

Slide 35 - Slide



Huiswerk voor volgende week:
Maken opdrachten:
1.3: 2 tot en met 4

Slide 36 - Slide

PAUZE

Slide 37 - Slide