1.8 Grammatica woordsoorten les 1

1.8 Grammatica woordsoorten les 1a
1 / 39
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.8 Grammatica woordsoorten les 1a

Slide 1 - Slide

Lesdoelen

- Je herhaalt de grammatica woordsoorten van jaar 1.

- Je weet hoe je het zww, kww en hww kunt vinden in een zin.

- Je herhaalt het pers. vnw en bez. vnw.


Slide 2 - Slide

Woord van de week
Het 
pleidooi

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhaling vorig jaar
  • Uitleg werkwoorden (1, 2 en 3)
  • Uitleg pers.vnw (2 en 3)
  • (Kaartjesopdracht (3))
  • Werken aan huiswerk: opdracht 1,2,4,5, 6 en 7 

Slide 4 - Slide

Huiswerk van vandaag
Geen!

Wanneer boekopdracht af?

Dinsdag 19 november 2024

Slide 5 - Slide

Herhaling vorig jaar
Woordsoorten

Slide 6 - Slide

ZINSONTLEDING
zinnen in stukken hakken
wwg
ond
lv
mv
bwb
-----------------------
bvb
WOORDSOORTBENOEMING
elk woord een naam geven
lw
znw
bnw
ww: hww/zww/kww
vz
vw
pers vnw
bez vnw
aanw vwn
vrg vwn


Slide 7 - Slide

Benoem het lidwoord, voorzetsel en zelfstandig naamwoord
Jullie vergissen je in de datum.

Slide 8 - Open question

Benoem het pers vnw, bez vnw
De datum van jullie verjaardag ben ik vergeten.

Slide 9 - Open question

Benoem het pers vnw, bez vnw, lidwoord en ww
We gaven elkaar een hand.

Slide 10 - Open question

Benoem het pers vnw
Pak het eens aan!

Slide 11 - Open question

Soorten werkwoorden

Slide 12 - Slide

zww
Geeft aan wat er wordt gedaan --> Het onderwerp doet iets.
Er staat altijd 1 zelfstandig werkwoord in de zin.

Imme fietst elke dag naar school.
Imme is naar school gefietst.
Imme zal elke dan naar school moeten fietsen.

Slide 13 - Slide

hww
Als een zin meerdere ww heeft, is het ww dat de handeling aangeeft altijd een voltooid deelwoord of een infinitief. 
De persoonsvorm en eventuele andere ww zijn dan een hulpwerkwoord.

Imme is elke dag naar school gefietst.
Imme zal elke dag naar school moeten fietsen.

Slide 14 - Slide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Zij
laten
hun
auto
morgen
repareren. 

Slide 15 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Kan
je
niet
beter
uitkijken!

Slide 16 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Max
zou
dat
gedaan
kunnen
hebben.

Slide 17 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 18 - Drag question

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 19 - Drag question

kww
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen

Slide 20 - Slide

kww
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bnw of znw staat. 

Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.


Peter is een gezellige vriend. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Peter aan een gezellige vriend.)

Slide 21 - Slide

kww
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.

Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.

Slide 22 - Slide

kww/hww/zww
Een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

kww/hww/zww

Slide 25 - Slide

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 26 - Quiz

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 27 - Quiz

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 28 - Quiz

Herhaling PSV en BZV
Of werken aan huiswerk

Slide 29 - Slide

Huiswerk

H1.8 opdracht 1,2,4,5, 6 en 7
Online of boek


Slide 30 - Slide

Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord duidt een
persoon,
dier
of
ding
aan.

Slide 31 - Slide

Theorie Pers.vnw
Een persoonlijk voornaamwoord bij een: 

persoon         Kijk, de buren. Zij wonnen een loterij.

dier                Pas op voor de hond. Hij bijt.

ding               Ik zoek mijn boek. Zie jij het?


Slide 32 - Slide

Theorie Bez.vnw
Een bezittelijk voornaamwoord

- geeft aan van wie iets is

- staat altijd voor een znw, waar het bij hoort

Jullie huis.         Mijn fiets.         Jouw vriendinnen.


Slide 33 - Slide

Schema Pers. & Bez.vnw

Slide 34 - Slide

Volgens JOU wil jullie vriend uit Urk jouw zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk voornaamwoord
C
Bezittelijk voornaamwoord
D
Geen van allen

Slide 35 - Quiz

Volgens jou wil jullie vriend uit Urk JOUW zeilboot kopen?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Persoonlijk naamwoord
C
Bezittelijk naamwoord
D
Geen van allen

Slide 36 - Quiz

Die mooie boeken zijn niet van ONS.

A
zelfstandig voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord
D
geen van allen

Slide 37 - Quiz

Groep 3
Oefenen met benoemen van werkwoorden

1. Zet een streep onder de hoofdwerkwoorden
Mevrouw van Wijngaarden heeft gisteravond gevolleybald
(volleyballen is wat mw. van Wijngaarden doet, dus gevolleybald is zww)
Mijn oma is een deftige dame.
(een deftige dame is wat mijn oma is, is is kww)

2. Zet een rondje om de werkwoorden die 'hulp bieden
Mevrouw van Wijngaarden heeft gisteravond gevolleybald. Heeft is hww

Benoem zo ieder werkwoord in de zinnen op je blaadje. 

Slide 38 - Slide

Huiswerk

H1.8 opdracht 1,2,4,5, 6 en 7
(Online of boek)

Slide 39 - Slide