This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
1. Je begint met yes / no
2. herhaal het voornaamwoord ( I, you ,he ,she ,it , you , we, they).3. herhaal het eerste werkwoord uit de vraag.
bij no gebruik je 'n t/ (not) !
bijvoorbeeld: don't, haven't, isn't, can't
als er in een vraag 'you' staat gebruik je 'I' of 'we' in je antwoord
Are you going to France?
Yes I am/ yes we are
No I am not/ no we aren't
je antwoord met I als de vraag aan jou gericht is
je antwoord met we als de vraag aan jullie gericht is