H2 Trabitour ed.4.1 Kapitel 1.6

Lernziele
  • Du kannst haben & sein konjugieren;
  • Du kennst die Personalpronomen.

1 / 13
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Lernziele
  • Du kannst haben & sein konjugieren;
  • Du kennst die Personalpronomen.

Slide 1 - Slide

Welke persoonlijk voornaamwoorden ken je?
Schrijf in het Nederlands
Druk na ieder woord op 'enter'

Slide 2 - Mind map

Planung heute
  • Instruktion: Personalpronomen & haben & sein
  • Aufgabe: 17
  • Instruktion: haben & sein
  • Aufgabe: 18,19

  • Hausaufgaben Montag: Lernen Grammatik E

Slide 3 - Slide

Wie heißt ...... ?
A
wir
B
du
C
ich
D
Sie

Slide 4 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoorden
perfekt
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie






  • ik
  • jij
  • hij / zij / het
  • wij
  • jullie
  • zij / U

Slide 5 - Slide

Sleep de persoonlijk voornaamwoorden naar de juiste plek
ik
jij
hij
zij
het
men
wij
jullie
zij
U
ich
du
er
sie
es
sie (mv)
ihr
wir
Sie
man

Slide 6 - Drag question

Klassenregeln
Aufgabe: 17
  • Macht Aufgabe 17, Seite 23
  • Schrijf de juiste persoonlijk voornaamwoorden bij de plaatjes;
  • Flüstern;
  • Zu zweit;
  • 7 Minuten Zeit
  • Fertig? Wörter D+F lernen

Slide 7 - Slide

Onregelmatige 
werkwoorden
ich
du
er / sie / es
wir
ihr
sie / Sie
perfekt

  • haben
  • hebben

    • habe
    • hast
    • hat
    • haben
    • habt
    • haben
    • gehabt

    • sein
    • zijn

      • bin
      • bist
      • ist
      • sind
      • seid
      • sind
      • gewesen

      Slide 8 - Slide

      Klassenregeln
      Aufgabe: 18,19
      • Macht Aufgabe 18 & 19;
      • Vul de juiste vorm van haben en sein in;
      • Im Stille 
      • Selbständig
      • 10 Minuten Zeit
      • Fertig? Macht die Übungen im Link unten.  

      Slide 9 - Slide

      Welche Personalpronomen kennst du?
      Auf Deutsch !

      Slide 10 - Mind map

      Ich kann haben & sein konjugieren.
      1 = nauwelijks 5 = volledig
      15

      Slide 11 - Poll

      Vul de juiste vorm van het werkwoord in

      sein
      Du _______________ lange in Belgien gewesen.

      A
      seint
      B
      bist
      C
      sind
      D
      ist

      Slide 12 - Quiz

      Vul de juiste vorm van het werkwoord in.

      haben
      Wir ____________ ein schönes Auto.

      Slide 13 - Open question