Training Basis 3 Kern H20 t/m 40

Wat is een ander woord voor toestand?
A
ongeval
B
conditie
C
toespraak
D
ontwikkeling
1 / 20
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Wat is een ander woord voor toestand?
A
ongeval
B
conditie
C
toespraak
D
ontwikkeling

Slide 1 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het gezegde 'een stok achter de deur'?
A
Een middel om de deur open te houden.
B
Een wapen tegen inbrekers.
C
De deur dichthouden.
D
Een manier om iemand te dwingen iets te doen.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'werkwoorden vervoegen'?
A
Het werkwoord verplaatsen in de zin.
B
Het werkwoord vervangen voor een ander woord.
C
Het werkwoord in de juiste vorm zetten.
D
Het werkwoord veranderen.

Slide 3 - Quiz

Hoe luidt de regel voor het spellen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd enkelvoud?

Slide 4 - Open question

Wat is het verschil tussen 'voortgang' en 'prognose'?
A
'voortgang' is hoe het loopt en een 'prognose' is een voorspelling.
B
'voortgang' is een voorspelling en een 'prognose' is hoe het loopt.
C
'voortgang' en 'prognose' betekenen hetzelfde.
D
'voortgang' gaat over het verleden en 'prognose' over de toekomst.

Slide 5 - Quiz

Wat betekent fragiel?

Slide 6 - Open question

Wanneer wordt de woordgroep 'naar aanleiding van' gebruikt?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Wat wordt er bedoeld met doelgroep?

Slide 9 - Open question

Zoek een foto op op internet van het woord 'dossier'.

Slide 10 - Open question

Wat doe je als je iets reinigt?

Slide 11 - Open question

Maak een zin met het woord 'gulzig'.

Slide 12 - Open question

Noem een aantal signaalwoorden op die horen bij het tekstverband 'tijd'.

Slide 13 - Open question

Hoe maak jij aantekeningen van belangrijke instructies?

Slide 14 - Open question

Maar, echter, hoewel en toch zijn:
A
signaalwoorden
B
tekstverbanden
C
voegwoorden
D
bijvoeglijk naamwoorden

Slide 15 - Quiz

Maar, echter, hoewel en toch zijn signaalwoorden die horen bij het tekstverband:
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijd
D
plaats

Slide 16 - Quiz

Wanneer schrijf je in een samenstelling de tussenklank –en- ? En wanneer alleen een –e- ?

Slide 17 - Open question

Wanneer gebruiken bij het schrijven van samenstellingen een koppelteken?

Slide 18 - Open question

Wat betekent 'iemand overhalen?'

Slide 19 - Open question

Voor het proefwerk leer je de volgende hoofdstukken:

H24, 25, 26, 27, 28, 33, 37, 39, 40. 

Slide 20 - Slide