Les 17: standpunten en argumenten

Standpunten en argumenten
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Standpunten en argumenten

Slide 1 - Slide

Standpunt - argument

Standpunt: gefundeerde mening over actueel onderwerp 
Argument: ondersteunt standpunt om iemand te overtuigen

Slide 2 - Slide

Ik vind dat school pas om 9u moet beginnen.
A
argument
B
standpunt

Slide 3 - Quiz

omdat leerlingen dan meer uitgeslapen en fitter zijn.
A
argument
B
standpunt

Slide 4 - Quiz

Stelling - conclusie 
Stelling: standpunt --> argument

Conclusie: argument --> standpunt

Slide 5 - Slide

a. Die nieuwe roman las ik op twee avonden uit, daarom is het een erg goed boek.
A
stelling
B
conclusie

Slide 6 - Quiz

b. Mijn grootvader kan zeer slecht autorijden, hij heeft immers de voorbije weken twee ongelukken veroorzaakt.
A
stelling
B
conclusie

Slide 7 - Quiz

c. De verschillende lokale dialecten mogen niet uit het taalgebruik verdwijnen, want ze hebben een belangrijke historische waarde.
A
stelling
B
conclusie

Slide 8 - Quiz

d. Ik ben er absoluut van overtuigd dat lezen goed is voor je gezondheid, aangezien lezen zorgt voor een goede nachtrust en van lezen krijg je immers een brede kijk op de wereld.
A
stelling
B
conclusie

Slide 9 - Quiz

Signaalwoorden

stelling: want, immers, omdat, aangezien en doordat

conclusie: dus, daarom en vandaar

Slide 10 - Slide

want-daaromproef
Soms ontbreken de signaalwoorden --> 

want-daaromproef om verschil tussen standpunt en argument te achterhalen

Slide 11 - Slide

want-daaromproef
achter want --> argument 
achter daarom --> standpunt 

Bv. - Zonnepanelen zijn een verantwoorde aankoop, want ze zijn milieuvriendelijk (argument) 
- Die baby lacht de hele dag, daarom is het een vrolijke jongen. (standpunt)




Slide 12 - Slide

Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen

Slide 13 - Quiz

Signaalwoorden 
van voorbeeld
Signaalwoorden 
van voorwaarde
Signaalwoorden van opsomming
Signaalwoorden van samenvatting
Signaalwoorden van oorzaak&gevolg
Signaalwoorden van tegenstelling
Signaalwoorden van tijd
Signaalwoorden van conclusie
dus
vervolgens
echter
omdat
kortom
ten tweede
mits
bijvoorbeeld
als
zoals
al met al
vervolgens
hierdoor
want
maar
daarentegen
ook

Slide 14 - Drag question

Signaalwoord
Geen signaalwoord

maar

   aan

worden 


 want

Hoewel

  slecht

Slide 15 - Drag question

Tekstverband = reden
Tekstverband = tegenstelling
Signaalwoord:         want
Signaalwoord
    omdat
Signaalwoord:
      echter
Signaalwoord:
    maar

Slide 16 - Drag question


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 17 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 18 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 20 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 21 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 22 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 23 - Quiz

 Opdracht 4

Slide 24 - Slide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 25 - Drag question

Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 26 - Drag question

 Opdracht 5

Slide 27 - Slide


 Welk signaalwoord dat wijst o
 het tekstverband oorzaak-gevolg 
 staat in zowel zin 4 als 7?

Slide 28 - Open question


“Wanneer het volle maan is  
 en de maan het  dichtst bij  
 de aarde staat ...” Van welk  
 tekstverband is hier sprake? 
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming

Slide 29 - Quiz