verwijswoorden klas 3

verwijswoorden havo 3
1 / 42
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

verwijswoorden havo 3

Slide 1 - Slide

Inhoud
  • Lezen 20m: geef ondertussen je titel door
  • Nabespreken huiswerk 
  • Verwijswoorden uitleg en oefening
  • Huiswerk: opdracht 1, 2 + 3 (pag. 93) Opdracht 1 + 2 (p. 97)

Slide 2 - Slide

hh samentrekking

Slide 3 - Slide

Wat voor type samentrekking is "hoofd- en bijzinnen"?
A
woordniveau achterwaarts
B
woordniveau voorwaarts
C
woordgroep achterwaarts
D
woordgroep voorwaarts

Slide 4 - Quiz

Boektitel
Geef de boektitel van je derde boek door en ook de naam van de auteur. 
Eisen: 
Het boek is te vinden op www.lezenvoordelijst.nl (niveau 3 of 4 van leeftijd 12-15) of (niveau 1 of 2 van 15-19).
Alle titels die in dit lesuur binnenkomen krijgen slechts -1/2 punt aftrek van het cijfer van je boekenpresentatie. 

Slide 5 - Slide

Boekenpresentatie?
Je houdt een boekenpresentatie van 5 minuten op film. Deze telt voor een cijfer (2x)! 
Met een goede presentatie kun je je cijfer voor Nederlands dus fijn omhoog duwen!
In je presentatie bespreek je enkele literaire kenmerken van het boek en breng je deze in verband met citaten uit het boek. 
In de lessen van de komende week gaan we hier dieper op in. 

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
1 - gaan – mag niet: andere vorm ander getal
- tijdens de vakantie – mag wel: zelfde vorm zelfde functie, getal en betekenis

Verbetering: Ik ga tijdens de vakantie het liefst zoveel mogelijk naar het strand, maar mijn ouders gaan liever naar musea of andere bezienswaardigheden. 

Slide 7 - Slide

Opdracht 2
2 - de gemeente – mag wel: is in beide delen ow zelfde functie (is in beide delen ow), getal en betekenis.
- bouwt – mag niet: huizen bouwen is iets anders dan aan de toekomst bouwen andere betekenis. Huizen bouwen is iets anders dan aan de toekomst bouwen
Verbetering: De gemeente bouwt hier nieuwe huizen en bouwt hier aan de toekomst. 

Slide 8 - Slide

Opdracht 2
3 de organisatoren – mag wel, is in beide delen ow mag wel: zelfde functie (is in beide delen ow), getal en betekenis.

Slide 9 - Slide

Opdracht 2
4 - deze fiets – mag wel, is in beide delen ow mag wel: zelfde functie (is in beide delen ow), getal en betekenis.
- is – mag niet, is het is in het eerste deel kww en in het tweede deel hww
Verbetering: Deze fiets is nog redelijk nieuw en is toch al vaak kapot geweest. 

Slide 10 - Slide

Opdracht 2
5 - we – mag wel: is in beide delen ow zelfde functie (is in beide delen ow), getal en betekenis.
- zoeken – mag niet: andere betekenis. Iets uitzoeken is iets anders dan een oplossing zoeken


Verbetering: We zoeken het uit en zoeken naar een oplossing.

Slide 11 - Slide

Opdracht 2
6 (aan) de burgemeester – mag niet: het is in het eerste deel ow en in het tweede deel mv
andere functie. De burgemeester is in het eerste deel ow en in het tweede deel mv
Verbetering: De burgemeester nam afscheid van de stad en (aan) de burgemeester (of: hem) werd een groot feest aangeboden. 



Slide 12 - Slide

Opdracht 3
1 fout
- mevrouw van Delden is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- had is in beide delen hww: mag weggelaten worden
- Lodewijk is in het eerste deel lv en in het tweede deel mv: mag niet weggelaten worden

Verbetering: Mevrouw van Delden had Lodewijk op spijbelen betrapt en hem straf gegeven. 

Slide 13 - Slide

Opdracht 3
2 fout
- de nieuwste film van Spielberg is in het eerste deel ow en in het tweede deel lv: mag niet weggelaten worden



Verbetering: De nieuwste film van Spielberg is heel spannend en je moet hem gezien hebben.

Slide 14 - Slide

Opdracht 3
3 fout
- Milou is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- had is in het eerste deel hww en in het tweede deel zww: mag niet weggelaten worden


Verbetering: Milou had zich erg verheugd op de avondvierdaagse, maar had al na de eerste dag enorme blaren op haar voeten. 

Slide 15 - Slide

Opdracht 3
4 fout
- De mountainbike is in het eerste deel ow en in het tweede deel lv: mag niet weggelaten worden


Verbetering: De mountainbike was heel duur, maar ik wilde hem toch graag hebben.

Slide 16 - Slide

Opdracht 3
5 goed
- meneer De Bree is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- was is in beide delen hww: mag weggelaten worden

Slide 17 - Slide

Opdracht 3
6 fout
- Harold is in beide delen ow: mag weggelaten worden
- trok een lange broek aan heeft een andere betekenis dan trok zich niets aan: zowel trok als aan mag niet weggelaten worden


Verbetering: Harold trok ondanks de hitte een lange broek aan en Harold trok zich niets van de opmerkingen van zijn klasgenoten aan.

Slide 18 - Slide

verwijswoorden

Slide 19 - Slide

verwijzing > antecedent

Slide 20 - Slide

De vereniging voor autisme vraagt haar leden om een gift, die gebruikt zal worden voor reclamedoeleinden.
Naar welk antecedent verwijst "die"
A
reclamedoeleinden
B
leden
C
gift
D
autisme

Slide 21 - Quiz

Tomatensap is het enige wat ik echt niet drink op feestjes.
Naar welk antecedent verwijst 'wat'?
A
het enige
B
drink
C
tomatensap
D
feestjes

Slide 22 - Quiz

verwijzen + geslacht

Slide 23 - Slide

onzijdige woorden = het
ook verklein-woorden

Slide 24 - Slide

suffixen van vrouwelijke de-woorden

Slide 25 - Slide

Vrouwelijke achtervoegsels
Dat is dus geen kont, 
sexist!

Er staat een overzicht van die suffixen op pagina 92! Neem die even voor je.

Slide 26 - Slide

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen stuur ... al ... leden een brief
A
hij/ zijn
B
het/ zijn
C
hij/ haar
D
ze/ haar

Slide 27 - Quiz

In maart mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement
A
zijn
B
haar

Slide 28 - Quiz

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
haar/ haar
B
zijn/ hem
C
zijn/ die
D
zijn/ het

Slide 29 - Quiz

dat of wat?
Dat verwijst naar iets bepaaldsHet bedrag dat ik aan je overmaakte.

Wat verwijst naar iets onbepaalds: Alles wat je me beloofde.

Slide 30 - Slide

Wat?
Wat gebruik je daarnaast bij:
  • een verwijzing naar een overtreffende trap.
  • een verwijzing naar een hele zin
  • het woord dat/ datgene

Slide 31 - Slide

personen
Onderscheid dieren/ objecten en personen:
  • Naar personen refereer je met (voorzetsel) + wie 
  • Naar objecten en dieren daar/waar + voorzetsel (over/van)
Voorbeeld:
De vriendin op wie ik sta te wachten.
De bus, waarop ik sta te wachten.

Slide 32 - Slide

hen/ hun: veelgemaakte fouten
  • 'Hun' in plaats van 'zij' (mv): Hun vinden dat lekker.
  • Hun ipv. hen: Ik geef mijn lego aan hun.  

Slide 33 - Slide

hen/ hun? 
Grammaticaal onderscheid hen/hun:
  • hen is een lijdend voorwerp, dat ook combineert met een vz.
  • Hun is een meewerkend voorwerp; combineert niet met vz.
  • Hun is een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 34 - Slide

hen/ hun: voorbeeld
Correct: 
  • Ik geef mijn Lego aan hen.  
  • Ik geef hun mijn Lego.
  • Het is nu hun Lego.
  • En omdat zij niks kregen, neem ik hen mee op reis. 

Slide 35 - Slide

Wanneer heb je die mooie motorboot van ... overgenomen?
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 36 - Quiz

Els en Ada vinden het heel jammer dat Tamar ... niet met wiskunde helpt.
A
hen
B
hun
C
het
D
zij

Slide 37 - Quiz

Bij ... nieuwe werkgever moet Nora veel overwerken, ... haar slecht bevalt
A
zijn, dat
B
haar, dat
C
haar, wat
D
zijn, wat

Slide 38 - Quiz

fouten met verwijswoorden
Verwijzing naar een antecedent:
  • De bus waarop (verwijst terug naar antecedent "de bus") ik sta te wachten.
Een fout in het verwijswoord betekent dat in de zin niet de correcte verwijzing naar de antecedent toegepast wordt.

Slide 39 - Slide

De bibliotheek organiseert vaak leuke activiteiten voor [zijn] leden.
Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
haar
C
hun
D
het

Slide 40 - Quiz

De hond is voor veel mensen een kameraad [met wie] ze een hechte band opbouwen.

Klopt de verwijzing?
A
De verwijzing is correct
B
waarop
C
waarmee
D
op wie

Slide 41 - Quiz

Huiswerk
Maak opdracht 11 en 12 (p. 101) Theorie vind je op p. 81/82.

Neem volgende week je boek mee op papier of e-reader. 

Slide 42 - Slide