De 6 W's
Wie zijn de personages in het stuk?
Wat zijn de personages aan het doen, wat gebeurt er in het stuk? Het gaat hier het plot, het
conflict, de spanningsopbouw (bijvoorbeeld: inleiding, opbouw, climax, afloop)
Waar speelt het stuk of de scène zich af? Het gaat om de plaats, ruimte, locatie waar het stuk
zich afspeelt. Bijvoorbeeld: buiten op een berg, in een kamer in een huis of op de maan. De
locatie kan ook onbestemd of abstract zijn.
Wanneer speelt het stuk of de scène zich af, in welke tijd? Het gaat over plaatsing in de
historische tijd en over de tijdsverloop in het stuk. Bijvoorbeeld: chronologisch, fragmentarisch,
tijdsprongen, flash back, flash forward.
Waarom
Wat is het motief van de personages? Het gaat over de beweegreden van de handeling.
Bijvoorbeeld: waarom is de Joker de eeuwige vijand van Batman? Waarom wil Mutter Courage
geen vrede? (Ze verdient namelijk haar geld met de oorlog.) De beweegreden kan ook
onduidelijk of zelfs afwezig zijn.
Waarvoor