Au!
Wat is er?
Pijn in mijn rug, die tas was te zwaar.
Au!
Wat is er?
Was uien aan het snijden en ik sneed in mijn vinger.
Au!
Wat is er?
Ik heb buikpijn, ik denk dat ik buikgriep heb.
Au!
Wat heb je?
Ik heb mijn hoofd gestoten, nu heb zo’n hoofdpijn.
Au!
Wat gebeurt er?
Ik heb mijn enkel verzwikt, ik sprong van de stoel.
Au!
Wat is er?
Was thee aan het zetten en brandde mijn hand.
Au!
Wat heb je?
Ik waste mijn haar en kreeg zeep in mijn ogen.
Au!
Wat nu weer?
Ik heb zoveel gesnoept, ik heb last van mijn maag.