Taalverzorging 1

Lesopbouw
  • Taalverzorging - nieuw onderdeel - 6 hoofdstukken
  • Tijd: ca. 3 weken
  • Uitleg boekje - in SOM te vinden bij vakken Ne
  • Uitleg hoofdstuk 1 - gezamenlijk


1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lesopbouw
  • Taalverzorging - nieuw onderdeel - 6 hoofdstukken
  • Tijd: ca. 3 weken
  • Uitleg boekje - in SOM te vinden bij vakken Ne
  • Uitleg hoofdstuk 1 - gezamenlijk


Slide 1 - Slide

Leerdoel

JE KUNT HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS GOED GEBRUIKEN   (interpunctie)

- Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt.

- Je kunt een punt, vraagteken, uitroepteken en komma op de juiste manier gebruiken.

- Je kunt een dubbele punt en aanhalingstekens gebruiken bij een citaat.

- Je kent de regels voor de werkwoordspelling (t.t., v.t., v.d.)

Slide 2 - Slide

De komma
- Tussen 2 persoonsvormen
- Tussen delen van een opsomming
- Na een naam of uitroep aan het begin van een zin
- Voor verbindingswoorden, zoals: nadat, omdat, terwijl, toen, want, enz.

Slide 3 - Slide

Dubbele punt en aanhalingstekens
Bij een citaat.
"Ik doe vandaag niet mee", zegt Peter.
De buurman zegt: "Morgen maai ik mijn gras. Zal ik jouw gras ook gelijk maaien?"
Hoeveel geld kost die jurk? - De klant vraagt aan de verkoopster: "Hoeveel geld kost die jurk?"

Slide 4 - Slide

Hoofdletters
  • Aan het begin van een zin.
  • Bij namen: Coca Cola, Enschede, Nederland, meneer De Vries, mevrouw J. van Dam.
  • Bij woorden gemaakt van aardrijkskundige namen:
    Nieuw-Zeeland, Breda, Rijn, Zuid-Afrika.
  • Bij maanden, dagen, seizoenen en windstreken geen hoofdletter!

Slide 5 - Slide

Pak je mobiele telefoon
LessonUp.app

Log in met je eigen naam

Slide 6 - Slide

Waarom gebruiken we leestekens?

Slide 7 - Mind map

Waarom leestekens en hoofdletters?




    hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen je weet waar een zin begint en eindigt hierdoor begrijp je de tekst ook beter

    Hoofdletters en leestekens maken een tekst makkelijker om te lezen. Je weet waar een zin begint en eindigt. Hierdoor begrijp je de tekst ook beter.

    Slide 8 - Slide

    Weet je nog?
    Wanneer gebruik je hoofdletters?

    Slide 9 - Open question

    Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
    A
    Namen van winkels
    B
    Familienamen
    C
    Namen van maanden
    D
    Namen van musea

    Slide 10 - Quiz

    Wanneer gebruik je géén hoofdletter?
    A
    Namen van feestdagen
    B
    Namen van jaargetijden
    C
    Namen van personen
    D
    Namen van bedrijven

    Slide 11 - Quiz

    Een komma zet je ...
    meerdere antwoorden zijn goed
    A
    Tussen twee persoonsvormen
    B
    Tussen twee verbindingswoorden
    C
    Tussen twee moeilijke woorden
    D
    Tussen delen van een opsomming

    Slide 12 - Quiz

    Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

    Als het pijn doet geef je maar een gil

    Slide 13 - Open question

    Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.
    Levi wil je die bak met pennen potloden en stiften aangeven

    Slide 14 - Open question

    Schrijf over. Zet leestekens waar dat moet.

    Ik blijf vandaag thuis omdat ik schoolziek ben

    Slide 15 - Open question

    Juist of onjuist:
    maandag
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 16 - Quiz

    Weet jij (nog) wat een citaat is?

    Slide 17 - Mind map

    Juist of onjuist:
    Mees riep: Kijk uit voor die fietser!
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 18 - Quiz

    Juist of onjuist:
    Lotte dacht: 'Wat een stomme toets!'
    A
    Juist
    B
    Onjuist

    Slide 19 - Quiz