4VMBO-B: Zinsdelen

Grammatica
zinsdelen - herhaling
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica
zinsdelen - herhaling

Slide 1 - Slide

HOE VIND IK DE PERSOONSVORM?
1. Door de zin vragend te maken.
2. Door de zin in de tegenwoordige of verleden tijd te zetten.
3. Door de zin in enkelvoud of meervoud te zetten.

Zodra je de persoonsvorm hebt gevonden, kun je daar alvast de zinsdeelstreep zetten.

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
"De kat van mijn buurman is gisteren van drie kittens bevallen."
A
De kat van mijn buurman
B
is
C
bevallen
D
gisteren

Slide 3 - Quiz

HOE VIND IK HET WERKWOORDELIJK GEZEGDE?
Het werkwoordelijk gezegde zijn alle werkwoorden in de zin, inclusief de persoonsvorm!

Maar wat zijn werkwoorden?

Slide 4 - Slide

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?
"De kat van mijn buurman is gisteren van drie kittens bevallen."
A
De kat van mijn buurman
B
is bevallen
C
van drie kittens
D
gisteren

Slide 5 - Quiz

HOE VIND IK HET ONDERWERP?
Het onderwerp vind je door het volgende af te vragen:
wie/wat + werkwoordelijk gezegde?

Slide 6 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?
"De kat van mijn buurman is gisteren van drie kittens bevallen."
A
De kat van mijn buurman
B
is bevallen
C
van drie kittens
D
gisteren

Slide 7 - Quiz

HOE VIND IK HET naamwoordelijke gezegde?
Het naamwoordelijke gezegde bestaat uit twee delen. Het werkwoordelijk deel en naamwoordelijk deel.
Het belangrijkste woord is een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven.
Naamwoordelijk deel - aanvulling bijvoeglijk of  zelfstandig


Slide 8 - Slide

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
Hij lijkt behoorlijk gespierd
A
lijkt behoorlijk gespierd
B
lijkt
C
lijkt behoorlijk
D
Hij lijkt

Slide 9 - Quiz

HOE VIND IK HET lijdend voorwerp?
Het lijdend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
wat (soms wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Slide 10 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Mijn moeder geeft mij een kado voor mijn verjaardag.

A
Mijn moeder
B
voor mijn verjaardag
C
een kado
D
kado

Slide 11 - Quiz

HOE VIND IK HET meewerkend voorwerp?
Het meewerkend voorwerp vind je door de volgende vraag te stellen:
Aan wie (soms voor wie) + ow + wg + lv?

Slide 12 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Mijn moeder geeft mij een kado voor mijn verjaardag.

A
Mijn moeder
B
voor mijn verjaardag
C
een kado
D
mij

Slide 13 - Quiz

HOE VIND IK de bijwoordelijke bepaling?
De bijwoordelijke bepaling is alles wat overblijft. Het geeft antwoord op de vragen:
wanneer?
Hoe?
waar?
waardoor?
waarmee?

Slide 14 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Mijn moeder gaf mij gisteren een kado voor mijn verjaardag.

A
Mijn moeder
B
gaf
C
een kado
D
gisteren

Slide 15 - Quiz