Instructie: historische vaardigheden
Domein A: Historisch Besef (historisch denken en redeneren)
De leerlingen kunnen historisch denken en redeneren binnen de volgende drie hoofdclusters:
- Tijd (chronologie, causaliteit, continuïteit & verandering)
- Interpretatie (standplaatsgebondenheid, bron en vraagstelling; bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit)
- Betekenis voor nu (betekenis geven aan en oordelen over het verleden)
Domein B: Oriëntatiekennis (welke kennis moet je hebben en kunnen toepassen in een onbekende situatie)
De kandidaat kan voor elk van de tien tijdvakken:
- de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen;
- bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis, ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken;
- uitleggen hoe kennis van het betreffende tijdvak de oriëntatie op de hedendaagse werkelijkheid beïnvloedt;