This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Tentamen H5 en H6
Slide 1 - Slide
We laten de Koude Oorlog beginnen na:
A
de nederlaag van Duitsland (mei 1945)
B
de dood van Roosevelt (april 1945)
C
de nederlaag van Japan (augustus 1945)
D
het aftreden van Churchill (augustus 1945)
Slide 2 - Quiz
Wie zijn de grootmachten ná de Tweede Wereldoorlog?
A
Engeland, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
B
Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
C
Verenigde Staten, Sovjet-Unie
D
Engeland, Frankrijk, Verenigde Staten, Sovjet-Unie
Slide 3 - Quiz
Welke gebeurtenis zie je in de bron?
Gebruik de bron
A
De bouw van de Berlijnse Muur
B
De Amerikaanse luchtbrug tijdens de blokkade van Berlijn
C
De tweefrontenoorlog tijdens de Eerste Wereldoorlog
D
De Amerikaanse invasie van Berlijn aan het eind van de Tweede Wereldoorlog
Slide 4 - Quiz
Welke bewering over de Blokkade van Berlijn is juist?
A
Als gevolg van de blokkade zocht Stalin toenadering tot het Westen.
B
De aanleiding was een bezoek van president Kennedy aan Berlijn.
C
De oorzaak was de dreiging van de NAVO met een wapenwedloop
tegen de Sovjet-Unie.
D
Door de luchtbrug ontstond in West-Berlijn geen hongersnood.
Slide 5 - Quiz
Welke personen zijn afgebeeld in de bron?
Gebruik de bron
A
Links: Reagan
Rechts: Stalin
B
Links: Kennedy
Rechts: Gorbatsjov
C
Links: Reagan
Rechts: Gorbatsjov
D
Links: Kennedy
Rechts: Chroesjtsjov
Slide 6 - Quiz
Welke personen zijn afgebeeld in de bron?
Gebruik de bron
A
Links: Stalin
Rechts: Reagan
B
Links: Gorbatsjov
Rechts: Kennedy
C
Links: Gorbatsjov
Rechts: Reagan
D
Links: Chroesjtsjov
Rechts: Kennedy
Slide 7 - Quiz
De val van de Berlijnse Muur was in
A
1987
B
1988
C
1989
D
1990
Slide 8 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt meestal gezien als het einde van de Koude Oorlog?
A
De val van de Berlijnse Muur (november 1989)
B
De eenwording van Duitsland (oktober 1990)
C
Het einde van de Sovjet-Unie (december 1991)
D
De aanval op de Verenigde Staten (september 2001)
Slide 9 - Quiz
De belangrijkste instelling van de Verenigde Naties heet de Veiligheidsraad
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quiz
Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?
Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.
Slide 11 - Quiz
Welke staten zijn na het einde van de Koude Oorlog uiteengevallen?
A
de Sovjet-Unie en Duitsland
B
Joegoslavië en de Sovjet-Unie
C
Frankrijk en Hongarije
D
Hongarije en Italië
Slide 12 - Quiz
In 1990 viel de Sovjet-Unie uit elkaar. Dit had grote gevolgen voor veel landen in Oost-Europa.
Welk gevolg geldt voor alle landen van Oost-Europa?
A
de invoering van de euro
B
de invoering van het kapitalisme
C
de toetreding tot de EU
Slide 13 - Quiz
De BRD en de DDR zijn opgericht in...
A
1949
B
1956
C
1945
D
1989
Slide 14 - Quiz
De ontzuiling in de jaren '60 werd vooral beïnvloedt door de ....
A
Kerken
B
Televisie
C
Paus
D
Tweede Feministische Golf
Slide 15 - Quiz
Kenmerkend voor de jaren '60 in Nederland was...
A
Verzuiling
B
Ontstaan jongerenculturen
C
Geld sparen
D
Emigratie
Slide 16 - Quiz
Kenmerkend voor de jaren '50 in Nederland was...
A
Genieten van het leven na de Tweede Wereldoorlog, consumptiemaatschappij
B
Groei van de welvaart, veel mensen hebben een auto
C
Hard werken, sparen, zuinig zijn, emigratie
D
Ontzuiling en Secularisatie
Slide 17 - Quiz
De Duitse Eenwording was in ....
A
1989
B
1995
C
1980
D
1990
Slide 18 - Quiz
De EGKS werd opgericht in ....
A
1951
B
1945
C
1993
D
1972
Slide 19 - Quiz
De Tweede Feministische Golf streed voor ......
A
Gelijke lonen voor mannen en vrouwen
B
Het laten studeren van vrouwen aan de universiteit.
Slide 20 - Quiz
Welke gebeurtenis wordt meestal gezien als het einde van de Koude Oorlog?
A
De val van de Berlijnse Muur (november 1989)
B
De invoering van de euro (januari 2002)
C
Het einde van de Sovjet-Unie (december 1991)
D
De aanval op de Verenigde Staten (september 2001)
Slide 21 - Quiz
Een jongerencultuur herken je vooral aan
A
het beroep van de ouders
B
de bijbaantjes van jongeren
C
de kleding en muziekkeuze
Slide 22 - Quiz
Uit welke volkeren bestond een nieuwe 'veelvolkerenstaat' Joegoslavië?
A
Kroaten, Bosniërs, Serven
B
Bulgaren, Litouwers, Polen
C
Hongaren, Bulgaren en Tartaren
D
Kroaten, Serven en Albanezen
Slide 23 - Quiz
Wat heeft Nederland te maken met de oorlog in Joegoslavië?
A
Nederlands leger vocht daar
B
Nederlandse VN soldaten vochten daar
C
Nederlandse kolonies waren daar
D
Niets
Slide 24 - Quiz
Noteer de begrippen die passen bij de SU tijdens de Koude Oorlog: - buffer van bevriende landen • - Warschaupact • - kapitalisme en democratie • - éénpartijstaat • -Westblok • -koloniale macht • -Oostblok • -zelfbestuur voor ieder land • - NAVO • - communistisch systeem, militaire dictatuur.
Slide 25 - Open question
Zowel het Oostblok als het Westblok produceerde steeds meer wapens. Beiden wilden zij graag de sterkste blijven. Hoe noemen we dit proces?
Slide 26 - Open question
Noem de twee belangrijkste verschillen tussen de Volkenbond en de Verenigde Naties.
Slide 27 - Open question
a. Wat is de taak van de Veiligheidsraad?
b. Hoeveel landen hebben zitting in de Veiligheidsraad
c. Waarom kan de Veiligheidsraad niet altijd haar taak goed uitvoeren?
Slide 28 - Open question
Nederland werd een multiculturele samenleving. Wat is dat?
Slide 29 - Open question
Zin: er wordt gestemd over een nieuwe wet. 685 leden stemmen voor, 100 leden stemmen tegen. De wet wordt aangenomen.
Deze zin past bij:
A
De Europese Commissie
B
Het Europees Parlement
C
De Europese raad van ministers
Slide 30 - Quiz
Zin: de Nederlandse commissaris Kroes staat erom bekend dat ze wetten streng laat uitvoeren. Bedrijven die zich niet aan de wet houden, krijgen hoge boetes.
Deze zin past bij:
A
De Europese Commissie
B
Het Europees Parlement
C
De Europese raad van ministers
Slide 31 - Quiz
Hieronder staan drie aanvallen. Schrijf ze in de juiste volgorde van tijd en begin met de oudste.
1 Aanval op Irak door Amerikanen en Britten.
2 Aanval op de Verenigde Staten door Al-Qa'eda.
3 Aanval op Afghanistan door Amerikanen en bondgenoten.
Slide 32 - Open question
Geef een uitleg bij het begrip globalisering.
Slide 33 - Open question
Leg uit wat bedoeld wordt met het begrip verzorgingsstaat:
Slide 34 - Open question
Waardoor kwam de verzorgingsstaat in de jaren '80 in de problemen?
Slide 35 - Open question
Welk maatschappelijke verschijnselen past bij de periode na 1990?
A
Er is bezorgdheid dat door de Europese eenwording de Nederlands identiteit verdwijnt.
B
Er ontstaat voor het eerst een jongerencultuur, mede onder Amerikaanse invloed.
C
In Nederland komen gastarbeiders uit het Middellandse Zeegebied werken, vooral in de industrie.
D
Verzuilde organisaties spelen een belangrijke rol in het dagelijks leven.
Slide 36 - Quiz
Wanneer vinden de grote aanslagen in Amerika plaats?
A
1 september 2001
B
11 september 2001
C
1 september 2011
D
11 september 2011
Slide 37 - Quiz
Hoe heet de leider van Al Qaida die verantwoordelijk wordt gehouden voor de aanslagen in de V.S.?
A
Saddam Hoessein
B
Osma Bin Laden
Slide 38 - Quiz
Waar wordt de War of Terror als moeizame oorlog voornamelijk uitgevochten ...
A
Irak en Afghanistan
B
Iran en Afghanistan
C
Irak en Pakistan
D
Iran en Pakistan
Slide 39 - Quiz
Welke uitspraak over het Europees Parlement is juist? Het Europees Parlement
A
bestaat uit vertegenwoordigers van alle Europese landen.
B
vergadert om de zes maanden in een andere lidstaat.
C
wordt gevormd door de ministers van de afzonderlijke landen.
D
wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten.
Slide 40 - Quiz
Welk Europese instelling hoort bij de omschrijving?
Ziet erop toe dat in alle Europese landen de verkiezingen goed verlopen.
A
De Europese Commissie
B
Het Europese Parlement
C
De Raad van Ministers
D
geen van deze instellingen
Slide 41 - Quiz
In Nederland bestaat de gewoonte dat werkgevers, werknemers en de overheid regelmatig met elkaar overleggen op het gebied van de economie. Onder welke naam is dit overleg in de jaren negentig bekend geworden?
A
individualisering
B
multiculturele samenleving
C
globalisering
D
poldermodel
Slide 42 - Quiz
Welke volgorde is juist??
A
EGKS, EU, EG, euro
B
euro, EU, EG, EGKS
C
EGKS, EG, EU, euro.
D
EGKS, EG, euro, EU
Slide 43 - Quiz
Een ontwikkeling in Nederland: globalisering
Neemt deze ontwikkeling toe óf af in de periode 1990-2000?
A
Neemt toe
B
Neemt af
Slide 44 - Quiz
De laatste jaren maken steeds meer mensen in Nederland zich zorgen over de Nederlandse identiteit.
Waardoor wordt de toenemende bezorgdheid over de Nederlandse identiteit veroorzaakt?
A
door de discussie over de verzorgingsstaat en door de gelijkschakeling
B
door de gelijkschakeling en door de multiculturele samenleving
C
door de multiculturele samenleving en door de uitbreiding van de
macht van de Europese Unie
D
door de uitbreiding van de macht van de Europese Unie en door de
discussie over de verzorgingsstaat