1. Je kent de kenmerken van de werkwoordsoorten persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord en bijvoeglijk gebruikt werkwoord en je kunt de werkwoorden herkennen.
2. Je kent de spellingregels voor de werksoorten persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord en bijvoeglijk gebruikt werkwoord.
3. Je kunt de regels voor werkwoordspelling gebruiken.
4. Je kunt fouten in werkwoordspelling opsporen en verbeteren.