Werkwoordspelling kladles

Stap 1
Scan onderstaande QR-code





Stap 2
Zoek naar de 3 factoren die de werkwoordspelling zo lastig maken.

Stap 3
Spel de werkwoorden hiernaast op de juiste manier en verklaar je antwoord
Het [gebeuren] regelmatig dat het kabinet een maatregel [veranderen], hoewel ze vooraf heel stellig iets anders hadden [beloven].

Mijn ouders [wensen] mij vroeger herhaaldelijk toe dat ik aan de hand van bewuste keuzes die passen bij mijn persoonlijkheid en verwachtingen vooral heel gelukkig [worden].
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Stap 1
Scan onderstaande QR-code





Stap 2
Zoek naar de 3 factoren die de werkwoordspelling zo lastig maken.

Stap 3
Spel de werkwoorden hiernaast op de juiste manier en verklaar je antwoord
Het [gebeuren] regelmatig dat het kabinet een maatregel [veranderen], hoewel ze vooraf heel stellig iets anders hadden [beloven].

Mijn ouders [wensen] mij vroeger herhaaldelijk toe dat ik aan de hand van bewuste keuzes die passen bij mijn persoonlijkheid en verwachtingen vooral heel gelukkig [worden].

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Doelen van deze week
1. Je kent de kenmerken van de werkwoordsoorten persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord en bijvoeglijk gebruikt werkwoord en je kunt de werkwoorden herkennen.
2. Je kent de spellingregels voor de werksoorten persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord, tegenwoordig deelwoord en bijvoeglijk gebruikt werkwoord.
3. Je kunt de regels voor werkwoordspelling gebruiken.
4. Je kunt fouten in werkwoordspelling opsporen en verbeteren.

Slide 6 - Slide

Werkwoordspelling

In deze les worden alle mogelijke werkwoordvormen en hun spellingwijze nog een keer samengevat.

Slide 7 - Slide

Vormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Voltooid deelwoord 

Tegenwoordig deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk gebruikt werkwoord 


PVTT

PVVT

VD

TD

INF

BGW

Slide 8 - Slide

Werkwoordspelling kan ik
A
niet
B
een beetje
C
best aardig
D
als de beste!

Slide 9 - Quiz

De ham-vraag

Voor een correcte werkwoordspelling, moet je altijd eerst een belangrijke vraag stellen. Namelijk:


Heb ik te maken met een persoonsvorm???

Slide 10 - Slide

Waarom?

Deze vraag is heel belangrijk. Kijk maar:


Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Best kans dat er nog een ongeluk gebeur.. 

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv past zich aan het onderwerp aan:


Ik neem een Big Mac.

Neem jij een Big Mac?

Hij neemT een Big Mac.

Wij nemEN een Big Mac.

Slide 13 - Slide

Hoe herken je de pv?

De pv verandert van tijd:             

                              

Ik neem een Big Mac.                                 Ik smul ervan.

Ik nam een Big Mac.                                    Ik smulde ervan.


Sterk werkwoord, want                              Zwak werkwoord, want

het verandert van klank.                            het verandert niet van
                                                                          klank.

Slide 14 - Slide

Hoe spel je de persoonsvorm tegenwoordige tijd?

Slide 15 - Open question

Hoe spel je de persoonsvorm verleden tijd tijd?

Slide 16 - Open question



Slide 17 - Slide

de(n) of te(n)?

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.


  1. hele werkwoord -en  = stam branden / surfen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand / surf
  3. nee: de(n): de(n)
  4. ja: te(n): te(n)
  5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 18 - Slide

de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1. hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 19 - Slide

Sterke werkwoorden

Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed 

(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).



Slide 20 - Slide

Laat maar zien wat je kunt
1. Margriet (passen) gisteravond op de hond toen het (misten) op straat.
2. (Vinden) dat meisje dat wel leuk?
3. Alle dagen heeft hij (barbecueën) in de zomer.
4. Marcel (volleyballen) elke dinsdag in Sportstad.
5. (Houden) jij wel van wijn?

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Soms ben je nog niet klaar met IETS doen, terwijl je ook wat anders doet.

Tegenwoordig deelwoord
"lopend" ga ik
naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.

Slide 23 - Slide

Een tegenwoordig deelwoord

A
is de infinitief met-d(e)
B
is de ik-vorm met-d
C
soms d en soms niet

Slide 24 - Quiz

Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief). -d-
erbij:
KERMEND

Slide 25 - Slide

(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Het is gelukt, het is klaar, het is gedaan. Voltooid.

Slide 28 - Slide

't ex Kofschip

Slide 29 - Slide

Wat is fout en waarom?

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen)
A
Sjaan verhuisT en Job is verhuisT
B
Sjaan verhuisD en Job is verhuisD
C
Sjaan verhuisT en Job is verhuisD

Slide 32 - Quiz

Bijvoeglijk gebruikt werkwoord:

Lijkt op het voltooid deelwoord
Schrijf je ZO KORT MOGELIJK

Het zakgeld is beloofd (voltooid deelwoord).Het beloofde zakgeld. (bijvoeglijk gebruikt werkwoord)
De wielrenner is gestopt (voltooid deelwoord). De gestopte wielrenner. (bijvoeglijk gebruikt werkwoord)
De foto is vergroot (voltooid deelwoord). De vergrote foto. (bijvoeglijk gebruikt werkwoord)

Slide 33 - Slide

Wat is een infinitief?

Slide 34 - Open question

Infinitief

Is het hele werkwoord.


Verandert niet bij veranderen van tijd  (het is tenslotte geen pv!)

Vóór een infinitief kan je meestal IK KAN zetten.


Ik heb zin om een Big Mac te nemen.        (IK KAN nemen).

Slide 35 - Slide

Kun je de werkwoordsvormen nu goed spellen?
Geef jezelf een cijfer van 1 tot 10.

Slide 36 - Slide

Trucjes

Als je er niet met de voorgaande regels uitkomt, dan kun je de verlengproef gebruiken voor het VD en TD.


De weerman heeft mooi weer voorspeld => voorspelde

De weerman keek zoekend rond => zoekende




Slide 37 - Slide

Trucjes

De infinitief, de gebiedende wijs en het bijvoeglijk naamwoord schrijf je zo kort mogelijk.


De weerman zal mooi weer voorspellen

Voorspel goed weer, weerman!

Het voorspelde goede weer bleef uit.        

Slide 38 - Slide

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Slide 39 - Slide

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 40 - Quiz

Als je verstandig bent, BRAND je daar je vingers niet aan.
A
pvtt
B
vd
C
pvvt
D
bgw

Slide 41 - Quiz

De slapende kater was gemakkelijk te fotograferen.

A
TD
B
VD

Slide 42 - Quiz

De (aanbranden) aardappels zijn weggegooid.
A
aangebranden
B
aangebrandde
C
aanbrandende
D
aangebrande

Slide 43 - Quiz

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer.
A
Ingetapete
B
Ingetapede
C
Ingetapte
D
Ingetapde

Slide 44 - Quiz

evacueren
De .................. kampen.
A
gëevacueerde
B
geëvacueerde
C
gëevacueerden
D
geëvacueerden

Slide 45 - Quiz

Hij (deleten - vt) de bestanden.
A
delete
B
deletete
C
delette
D
deletette

Slide 46 - Quiz

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.
A
Vond
B
Vindt
C
Vind

Slide 47 - Quiz

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.
A
kopieert
B
kopieërt
C
kopiëren
D
kopieerde

Slide 48 - Quiz

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.
A
stofgezogen
B
gestofzuigde
C
stofgezoge
D
stofgezuigde

Slide 49 - Quiz

Slide 50 - Slide