Schrijfvaardigheid

Schrijfvaardigheid
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Schrijfvaardigheid

Slide 1 - Slide

Aufgabe 




Bouwstenen: 
- Aanhef
- Inleiding
- Voorstellen
- Waarom deze baan?
- Je sterke eigenschappen
- Welke ervaring heb je? 
- Afsluiting.  

Slide 2 - Slide

Dit kan beter. 
Succescriteria
Dit gaat al goed. 
- Je gebruikt de juiste Duitse woorden. 
Je hebt een aanhef en afsluiting. 
- Je schrijft de werkwoorden goed. 
- Je schrijft hoofdletters
- Je gebruikt de juiste naamvallen. 
- Je kunt het stappenplan gebruiken. 
- Je kunt het woordenboek gebruiken. 
1. Bekijk je eigen tekst aan de hand van deze criteria. 
2. Schrijf 2 a 3 verbeterpunten op. 
3. Verbeter je eigen tekst. (15 Min)
In het woordenboek moet je vertalingen opzoeken. Maar ook of een woord m/v/o is. Anders kun je niet de juiste naamval vinden. 
Je kunt ontleden. 
Je kunt de voorzetsels herkennen. 
- Je kent de regels voor regelmatige werkwoorden. 
- Je kent de  vormen van haben, sein en werden. 
Check! Grammatik-Teil 1 

Slide 3 - Slide

Aanhef en afsluiting
Formeel
Sehr gehrte Frau Vlak, 
Sehr geehrter Herr Meijer, 
Sehr geehrte Damen und Herren,

Mit freundlichem Gruß
Mit freundlichen Grüßen
 
Informeel
Liebe Emma, 
Lieber Mark, 

Viele Grüße
Gruß
Herzliche Grüße
Liebe Grüße
Tschüs

Slide 4 - Slide

Schreiben
Aanhef:
Einleitung:
Makkelijk: 
Vorige week heb ik uw advertentie in de krant/ op (im) internet gezien. Ik wil graag in uw restaurant/ supermarkt werken. 

Moeilijk: Als ik uw advertentie heb gelezen, was ik gelijk overtuigd. Deze baan is precies het juiste voor mij. 





Letzte Woche habe ich ihre Anzeige in der Zeitung/ im Internet gesehen. Ich möchte sehr gerne in Ihrem Restaurant/ Supermarkt arbeiten. 
als ich Ihre Stellenanzeige gesehen habe, war ich sofort überzeugt: Diese Stelle ist genau das Richtige für mich!
Keuze: met de klas of zelfstandig vertalen

Slide 5 - Slide

Voorzetsels - Präpositionen
= 3e 
= 4e
= 3e/4e

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

2. Die Suppe ist von dies... Jungen (m). 
Stap 1  geen voorzetsel? ow 
                                              lv 
                                              mvw 
             voorzetsel 3?
             voorzetsel 4?
              keuzevoorzetsels? 
Stap 2 Geslacht: M/V/O/MV
Stap 3 Welke groep? Ein of der? 
Stap 4 Kijk nu in het schema

Slide 8 - Slide

Vier voorbeelden
1. Er zockt (gamet) gern mit ....(zijn)... Bruder

Stap 1  geen voorzetsel? ow 
                                              lv 
                                              mvw 
             voorzetsel 3?
             voorzetsel 4?
              keuzevoorzetsels? 
Stap 2 Geslacht: M/V/O/MV
Stap 3 Welke groep? Ein of der? 
Stap 4 Kijk nu in het schema

Slide 9 - Slide

3. Hast du das Handy (van mij) gekauft?

Slide 10 - Open question


4. Für d.. Mädchen(o) ist das doch kein Problem.
A
das
B
die
C
dem

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Voorbeeld 3e naamval

Sie steht vor d... Laden(m). 
waar staat hij? "voor de winkel" dus 3e naamval
Sie steht vor dem Laden.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld 4e naamval
  Er springt in d... Schwimmbad (o).
waarheen springt hij? "in het zwembad" dus 4e naamval
Er springt in das Schwimmbad.

Slide 16 - Slide

Figuurlijk (7/2-regel)
Wo? Wann? Wohin? = geen antwoord?
7 = an, hinter, neben, in, unter, vor, zwischen--> 3e naamval
2 = auf, über--> 4e naamval

Slide 17 - Slide

Voorbeeld figuurlijk
 Er erzählt über sein... Hobby. 
Je kunt niet vragen, waar of waarheen? "über" krijgt een 4e naamval
Er erzählt über sein Hobby. 

Slide 18 - Slide

Wechselpräpositionen: Als er sprake is van een tijdsbepaling (wann) welke naamval krijg je dan?
A
3e
B
4e

Slide 19 - Quiz

Wechselpräpositionen: Als er sprake is van een ergens naartoe gaan (wohin) welke naamval krijg je dan?
A
3e
B
4e

Slide 20 - Quiz

Er setzte sich neben sein... Freund (m)
A
sein
B
seiner
C
seinem
D
seinen

Slide 21 - Quiz

Der Hund ist unter d... Sofa (o).
A
das
B
dem
C
die
D
der

Slide 22 - Quiz

Wir hängen das Gemälde an d... Wand (v).

Slide 23 - Open question

Wir stehen auf d... Podium (o).

Slide 24 - Open question