HAVO5.beco5 woensdag 8 en 13 dec

HAVO5 beco 

Bedrijfseconomie
HAVO
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

HAVO5 beco 

Bedrijfseconomie
HAVO

Slide 1 - Slide

Lesdoel: leerlingen kunnen
  • uitleggen wat investeren is
  • uitleggen wat het verschil tussen investeren en consumeren is
  • uitleggen wat het verschil tussen uitbreidings- en vervangsinvesteringen
  • investeringselectie doen m.b.v. methode van terugverdientijd
  • uitleggen wat de nadelen van de methode van TVT zijn.
  • de netto contante waarde van een investering uitrekenen
  • een investeringsselectie doen op basis van de netto contante waarde methode.

Slide 2 - Slide

kopen voor eigen behoeften
kopen om te produceren
consumeren
investeren

Slide 3 - Drag question

Consumeren
Investeren
Consumeren
Investeren
Henk laat zijn haren knippen bij de kapper
De McDonalds koopt een nieuwe koeling
WereDi koopt een pooltafel voor de personeelsruimte
Jetje koopt 3 hamburgers om te delen met vrienden

Slide 4 - Drag question

Cashflow
Aan het begin van het investeringsproject is de cashflow negatief en gelijk aan de uitgave die veroorzaakt wordt door de investering. 

Tijdens de levensduur van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten 

Aan het eind van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten + restwaarde 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

De bakker koopt een nieuwe over voor €60.000. Hiermee kan hij lekkerder en beter brood bakken. Ook kan hij meer brood tegelijk bakken. A.g.v. hiervan heeft hij jaarlijks een extra cashflow van €15.000. Hoe lang duurt het eer hij zijn investering heeft terugverdiend?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Voor 31 december moet je mij € 100,- betalen. Als je 1 januari betaalt, krijg je € 2,- korting. De marktrente is 3%.
A
Ik betaal € 98,- op 1 januari
B
Ik betaal € 100,- op 31 december

Slide 14 - Quiz

€ 100,- vòòr 31 december. Rente is 2%. Met welk aanbod van betalen op 1 januari ga je nog net akkoord?
A
€ 97,95
B
€ 98,00
C
€ 98,05
D
€ 98,10

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Hoe groot is de contante waarde van €10.000, wanneer je drie jaar moet terugrekenen met een rente% van 4%?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

r = 4%

Slide 19 - Slide

Rente% = 4%

Slide 20 - Slide

Wat is de netto contante waarde van machine B?

Slide 21 - Open question

In welke machine moeten ze investeren?
Machine A
Machine B

Slide 22 - Poll

Inoefenen
Samen opgave 1.3

Zelf in de klas 1.4 t/m 1.6

Huiswerk woensdag: ZT 4, 5, 6
Meenemen HET RESULTAAT

Slide 23 - Slide

Wat is een voordeel van de terugverdientijd methode?
A
Houdt rekening met het moment van de cashflows
B
Houdt rekening met interestkosten
C
Het is de eenvoudigste methode
D
Het is de meest precieze methode

Slide 24 - Quiz

Investering € 400.000,-; Cashflow jaar 1 € 100.000,-; Cashflow jaar 2 € 150.000,-; Cashflow jaar 3 € 250.000,-; Cashflow jaar 4 € 350.000,-
Terugverdientijd?
A
2 jaar
B
2 jaar en 7 maanden
C
2 jaar en 8 maanden
D
3 jaar

Slide 25 - Quiz

5.15
Hoe hoger de rente, hoe ... de Contante Waarde
A
lager
B
hoger

Slide 26 - Quiz

Een kapitaal staat gedurende 32 maanden uit tegen een samengesteld interest van 0,4% per maand en is uitgegroeid tot 2272,53 euro. Bereken de contante waarde.
A
1920 euro
B
1980 euro
C
2000 euro
D
2020 euro

Slide 27 - Quiz