Grammar chapter 2

Present perfect (3)
VOLTOOID DEELWOORD:

Regelmatige werkwoorden:                                ww + (e)d

Onregelmatige werkwoorden:                            3e rij onr. ww. 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Present perfect (3)
VOLTOOID DEELWOORD:

Regelmatige werkwoorden:                                ww + (e)d

Onregelmatige werkwoorden:                            3e rij onr. ww. 

Slide 1 - Slide

 Grammar Recap

Slide 2 - Slide

Contents
Present perfect
Modals: 
  • can
  • could
  • must
  • should 

Slide 3 - Slide

Present perfect
You need to know HOW to form the present perfect tense.

HAVE / HAS + VOLTOOID DEELWOORD

Slide 4 - Slide

Present perfect (2)
I / you / we / they                          have

she / he / it                                      has

Slide 5 - Slide

HAVE
HAS
TOM
MY PARENTS
THEY
THE BUS
JANE AND SARAH
IT

Slide 6 - Drag question

Maak het voltooid deelwoord van....

to like

Slide 7 - Open question

Maak het voltooid deelwoord van....

to have

Slide 8 - Open question

Maak het voltooid deelwoord van....

to be

Slide 9 - Open question

Maak het voltooid deelwoord van....

to work

Slide 10 - Open question


 Grammar chapter 2 Modals
Come in.

Sit down (according to seating plan).

No phones.

Slide 11 - Slide

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly.

Let's try and find out what the rules are.

Do the exercises I gave you. Take about 8 minutes.  


timer
8:00

Slide 12 - Slide

Modals
Modals zijn een specifieke groep hulpwerkwoorden (auxilliary verb). 

Modals are unlike other verbs. They do not change form. A verb after a modal is always in the infinitive (hele ww).

When you use a modal, you do not use do/does/did. 

Slide 13 - Slide

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly.

Modale werkwoorden (of modals) zijn hulpwerkwoorden die je gebruikt om extra betekenis te geven aan een hoofdwerkwoord in een zin. 

Modals hebben geen infinitief en komen altijd voor in dezelfde vorm. Ze worden niet aangepast in de derde persoon enkelvoud en hebben dus geen ‘s’ bij ‘he’, ‘she’ en ‘it’.   


Slide 14 - Slide

Contents: what are we going to learn
Learning objective: I can use modals correctly. 
Modals: 
  • can
  • could
  • must
  • should 

Slide 15 - Slide

Modals (1)
can
Can wordt gebruikt om te zeggen wanneer iets mogelijk of toegelaten is of om een verzoek te doen. "Can I go home now"

Het kan ook gebruikt worden wanneer iemand de vaardigheid heeft om iets te doen.  "Jane can speak five languages"
Could
Could kan ook gebruikt worden en komt meestal voor als de verleden tijd van can  "I could read when I was four"

Een nog beleefdere vorm om een verzoek te doen, dat zie je ook aan de toevoeging van het woord ‘please’ "Could I go home please"

Slide 16 - Slide

Modals (2)
 should
Met het modale hulpwerkwoord should kan je advies aangeven. 

"You should talk to your colleague about this."

"I should really start prepping for tomorrow’s test.  "

must
Must gebruik je wanneer je iets moet doen, dus wanneer het verplicht of nodig is.  

"You must finish this before tomorrow"
"She must take her medicine" 

Slide 17 - Slide

Wat zijn modals?
A
Woorden die als model staan voor de rest van de zin.
B
Modaalwoorden die de zin netter maken.
C
Werkwoorden voor de verleden tijd.
D
Hulpwerkwoorden die bij een ander werkwoord horen en de zin extra betekenis geven.

Slide 18 - Quiz

De modal should betekent..?
A
een dringend advies
B
een verplichting
C
een vrijblijvend advies

Slide 19 - Quiz

As a child, I ______ run really fast
A
can
B
could
C
was able to

Slide 20 - Quiz

You _____ go to the doctor if you're not feeling well
A
must
B
have to
C
should

Slide 21 - Quiz

Welke modal is sterker
A
Should
B
Must

Slide 22 - Quiz

Select the correct modal:
Grandma, ......... you pass me the sugar, please?
A
Can
B
Could
C
Should
D
Must

Slide 23 - Quiz

Een modal is.....?
A
een hoofdwerkwoord
B
een hulpwerkwoord

Slide 24 - Quiz

Welke modal?

Verplichting
A
Must
B
Have to
C
Can
D
Should

Slide 25 - Quiz

Modals: Can you speak up? I ______ hear you.
A
must
B
can't
C
shouldn't
D
can

Slide 26 - Quiz

Clear on the modal verbs?
A
Yes, absolutely
B
No, still utterly confused
C
Yes, but I need to make sure I know all the meanings
D
Yes, but I need more practice.

Slide 27 - Quiz

Go to work

1. Understand modals?
Do exercises paragraph I
ex. 51, 52, 53, 54, 55

Finished? Re- do par D and E 

2. You find modals difficult? Watch the explanation online with Stepping Stones. 
Do exercises paragraph I
ex. 51, 52, 53, 54, 55

Finished? Re- do par D and E 

Rules

1. You work alone

2. You are quiet

3. You may listen to music


Slide 28 - Slide