WoordsoortenDe woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. Deze woordsoorten heb je al geleerd:
werkwoord (ww): zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. In een zin staat ten minste één werkwoord. Een werkwoord heeft verschillende vormen. Bijvoorbeeld ‘gaan’: ga, gaat, gaan; ging, gingen; gegaan.
lidwoord (lw): de, het, een
zelfstandig naamwoord (zn): is een woord voor een mens, dier, plant of ding: buurman, kat, boterbloem, bioscoopkaartje, oktober. Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Jan, Utrecht.
bijvoeglijk naamwoord (bn): vertelt iets over een zelfstandig naamwoord: klein, mooie. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is: zilveren, houten.
voorzetsel (vz): is een kort woord dat vaak een tijd of plaats aangeeft, zoals op, na, tijdens, door.