W. 1 Kapitel 6 Klasse Schule

Kapitel 7: Hier bin ich zu Hause!


1. Pak je boek voor je.
2. Log je in op LessonUp. 



1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Kapitel 7: Hier bin ich zu Hause!


1. Pak je boek voor je.
2. Log je in op LessonUp. 



Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
1. Uitleg online les
2. Uitleg opdrachten
3. Uitleg werkwoordenboekje


Zelfstandig aan de slag!



Lernziel: herhaling + uitleg online les

Slide 2 - Slide

PO Duits
Het filmpje alleen maken.
Maak een filmpje over je woning.
Das hier ist mein Zimmer.
Es gibt ein Bett in meinem Zimmer. Mein Bett steht hier. Es gibt einen Kleiderschrank, eine Lampe und ein Bett in meinem Zimmer . 

Slide 3 - Slide

S. 64 Lesen Aufgabe 23
Wohnen in Deutschland. 
1. Lees eerst de vragen.
2. Ga op zoek naar het antwoord in de tekst.

Slide 4 - Slide

Mehr als die Hälfte aller Deutschen hat ein Eigenheim.
Wat betekent Eigenheim
A
huurwoning
B
koopwoning

Slide 5 - Quiz

der Haushalt
A
woning
B
huishouden

Slide 6 - Quiz

S. 65 Wörter Aufgabe 24
Beschreibe was du siehst!

Gebruik S. 74 Wörterliste

Slide 7 - Slide


A
Kleidung - Wäsche - Klamotten - Vorhänge
B
Lampe, küche, Schrank - Stuhl
C
Lampe - Fernseher - Tisch - Stuhl

Slide 8 - Quiz

S. 66 Lesen Aufgabe 25
Wo ich wohne 
1. Lees eerst de vragen.
2. Ga op zoek naar het antwoord in de tekst.

Gericht op zoek naar het antwoord in de tekst. 

Slide 9 - Slide

de woonplaats
A
der Wohnort
B
der Wohnungstyp
C
Art der Wohnung

Slide 10 - Quiz

die Lage
A
ligging
B
situatie
C
laagje
D
lager

Slide 11 - Quiz

Art der Wohnung
A
aarde van woning
B
soort woning

Slide 12 - Quiz

S. 71 Schreibecke Aufgabe 33

Schrijf de juiste woorden in de juiste zin.

Zoek eerst de woorden op in de woordenboek. 

Slide 13 - Slide

Werkwoordboekje
Oefenen met de werkwoorden. 
- sterke werkwoorden / zwakke werkwoorden. (feesttenten)
- haben und sein 


Slide 14 - Slide

Hoe ging dat ook al weer?
haben und sein 
1. Persoonlijk voornaam woord.
2. haben en sein uit je hoofd leren. 

1. Wir________eine neue
 Wohnung. (haben)
2. ________du Geschwister? (sein)

Slide 15 - Slide

2. ________du Geschwister? (sein)
A
bin
B
sind
C
ist
D
bist

Slide 16 - Quiz

Irene und Jonas___seit 2 Jahren verheiratet.
A
bin
B
sind
C
seid
D
bist

Slide 17 - Quiz

Let op!!
2 namen = hele werkwoord
1 naam/ding/dier = vervangen door er/sie/es

Slide 18 - Slide

Peters Vater______Ingenieur von Beruf.
A
bin
B
ist
C
seid
D
bist

Slide 19 - Quiz

EF Agenda
Aufgabe 23, 24 und 25 

Werkwoordboekje: 
haben und sein maken
delen via de e-mail.
















.



Slide 20 - Slide