H5.1 Verbranding

H5.1 Verbranding
1 / 41
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H5.1 Verbranding

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Leerdoelen: Je kunt nu
  • Uitleggen wat een verbrandingsreactie is en de drie voorwaarden voor verbranden noemen.
  • Uitleggen op welke manier je een brand kunt blussen.
  • Uitleggen wat een oxide is.
  • De reactievergelijking geven van de verbranding van een aantal elementen en verbindingen.
  • Uitleggen wat een reagens is.
  • Toelichten met welke reagentia je de verbrandingsproducten water, koolstofdioxide en zwaveloxide kunt aantonen en welke waarnemingen je daarbij doet.

Slide 3 - Slide

Stil lezen
10 Min Stil lezen H5.1 en/of opdrachten maken

HAVO: §4.2: 29
§5.1: 2 + 6 + 7 + 10 of 11(N) + 13(M) of 15(N)

VWO: §4.2: 25
§5.1: 2 + 4 + 6(N) of 9(M) + 8 + 10 of 13(N)

timer
10:00

Slide 4 - Slide

Instructie

We gaan samen kijken naar:
  • Verbranden van elementen => oxiden
  • On-/Volledige verbranding
  • Reagentia
  • Explosie
Zelf:

Zelf doen:
  • Branddriehoek
  • Brand blussen
  • Voorwaarden Explosie

Slide 5 - Slide

Verbranding elementen

Metaaloxiden:

Een verbranding is een reactie met zuurstof.

Bij de verbranding van een element ontstaat het oxide van dat element.

Verbranding van:

Cu -> Koperoxide = CuO           

Al -> Aluminiumoxide = Al2O3

Mg->Magnesiumoxide  = MgO

N.B. Dit zijn allemaal oxiden met een metaal.
De naam is dan de naamvan het metaal + Oxide.

N.B.

Slide 6 - Slide

Verbranding elementen
NIET-metaaloxiden
S -> Zwaveldioxide = SO2
H2 -> Diwaterstofoxide = H2O = Water
Alleen bij een niet-metaaloxide gebruik je deze voorvoegsels.
Komt het eerste element 1 keer voor dan gebruik je géén mono.

Als het element zuurstof maar één keer voorkomt, gebruik je wel het voorvoegsel mono.
N.B.

Slide 7 - Slide

Oxiden (Tabel 5.4b(H) of 5.6(V) boek)

Slide 8 - Slide

Wat is de juiste naam ?

P2O3
A
difosfortrioxide
B
fosfortrioxide
C
fosforoxide
D
fosfortrioxide

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste naam?
Al2O3
A
dialuminiumtrioxide
B
aluminiumtrioxide
C
dialuminiumoxide
D
aluminiumoxide

Slide 10 - Quiz

Volledige verbranding

Volledige verbranding: een verbranding met voldoende zuurstof, het is een schone verbranding

Kenmerken: geen rook, blauwe of kleurloze vlam, alle brandstof verbrandt, er ontstaat water en koolstofdioxide.


Een verbranding is een chemische reactie met zuurstof, er verdwijnen stoffen en er ontstaan andere stoffen.


Slide 11 - Slide

Volledige verbranding

Slide 12 - Slide

Onvolledige verbranding

Onvolledige verbranding: een verbranding met te weinig zuurstof. Het is geen schone verbranding.

Kenmerken: wel rook zichtbaar, gele vlam = brandende roetdeeltjes, niet alle brandstof verbrandt, er ontstaat water, roet en koolstofmonoxide.

Slide 13 - Slide

Onvolledige verbranding
Volledige verbranding
  • voldoende zuurstof
Onvolledige verbranding
  • Onvoldoende zuurstof
  • Andere reactieproducten
Zeer giftig gas!

Slide 14 - Slide

Ontstane oxiden bij verbranding

Slide 15 - Slide

Aantonen verbrandingsproducten
Producten zijn niet altijd te zien (denk aan waterdamp en koolstofdioxide).
Je kunt ze wel aantonen met een reagens. 
Wit kopersulfaat
Helder kalkwater
Broomwater
Opstelling

Slide 16 - Slide

Geef de reactievergelijking voor de onvolledige verbranding van propaan (C3H8). Bij deze onvolledige verbranding ontstaat naast water ook koolstofmono-oxide.

Slide 17 - Open question

In een slecht geventileerde ruimte staat een butaan (C4H10) kachel. In eerste instantie vindt er volledige verbranding plaats. Na een tijdje gaat de volledige verbranding over in een onvolledige verbranding. De verhouding waarin koolstofdioxide en koolstofmono-oxide ontstaan blijkt 1 : 1 te zijn. Het andere reactieproduct is water.

Geef de reactievergelijking van deze verbranding.

Slide 18 - Open question

Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van
C5H10S

Slide 19 - Open question

Samenvatting
  • Bij een verbrandingsreactie moet er een brandbare stof zijn, moet er voldoende zuurstof aanwezig zijn en de ontbrandingstemperatuur moet bereikt zijn.
  • Je kunt een brand blussen door een of meerdere van de drie voorwaarden van een brand weg te nemen.
  • Een oxide bestaat uit twee atoomsoorten waarvan de tweede zuurstof (de oxide) is.
  • In de naamgeving gebruik je voorvoegsels wanneer het eerste atoom een niet-metaal is.
  • Een reagens is een stof waarmee je heel specifiek één andere stof kunt aantonen.
  • Een explosie is een exotherme reactie waarbij de brandstof en zuurstof in de juiste verhoudingen zijn gemengd. Bij de reactie ontstaan gassen die snel en sterk uitzetten.

Slide 20 - Slide

Huiswerk


HAVO: §4.2: 29
§5.1: 2 + 6 + 7 + 10 of 11(N) + 13(M) of 15(N)

VWO: §4.2: 25
§5.1: 2 + 4 + 6(N) of 9(M) + 8 + 10 of 13(N)

Slide 21 - Slide

Leerdoelen deze les
  • Je kunt nu uitleggen wat een verbrandingsreactie is.
  • Je kunt nu de drie voorwaarden voor verbranden noemen.
  • Je kunt nu aangeven hoe je een brand kunt blussen.
  • Je kunt aangeven welke verbrandingsproducten ontstaan.
  • Je kunt nu aangeven met welk reagens je de verbrandingsprodukten kunt aantonen.

Slide 22 - Slide

Stoffen
Voorwaarden verbranding


Een
brand
ontstaat alleen
wanneer
alle



drie
de
voorwaarden aanwezig
zijn.






Wanneer

1 van de voorwaarden
wordt



weggehaald,
dooft het vuur.



Een
verbrandingsreactie is altijd een reactie met zuurstof.




Bij
een
verbrandingsreactie komt altijd warmte vrij: Exotherm.





Slide 23 - Slide

Explosies

Slide 24 - Slide

Explosies
Bij een explosieve verbrandingsreactie moeten de fijn verdeelde brandstof en de zuurstof in de juiste verhouding gemengd zijn.
Er moet ook een sterke exotherme reactie optreden waarbij gasvormige producten ontstaan.
Fase: Gasvormig

Slide 25 - Slide

0

Slide 26 - Video

Slide 27 - Video


A
vormingsreactie
B
verbrandingsreactie
C
ontledingsreactie

Slide 28 - Quiz

Een verbrandingsreactie is
A
Endotherm
B
Exotherm

Slide 29 - Quiz

benzine + zuurstof --> water + koolstofdioxide
A
ontledingsreactie
B
verbrandingsreactie

Slide 30 - Quiz


Welk getal komt op de plek van x te staan?
4Al(s)+3O2(g)xAl2O3(s)
A
6
B
4
C
2
D
1

Slide 31 - Quiz

Is proces 2 een volledige of een onvolledige verbranding?
A
Volledige verbranding
B
Onvolledige verbranding

Slide 32 - Quiz

Wat is waar over volledige verbranding?
A
Een gele vlam betekent volledige verbranding
B
Bij volledige verbranding kan koolstofmonoxide vrijkomen
C
Een vlam met volledige verbranding maakt geen roet
D
Volledige verbranding bestaat helemaal niet

Slide 33 - Quiz


A
Verbranding
B
Ontleding
C
Vorming
D
Onvolledige verbranding

Slide 34 - Quiz

Wat is waar over onvolledige verbranding?
A
Een gele vlam betekent onvolledige verbranding
B
Bij onvolledige verbranding kan koolstofmonoxide vrijkomen
C
Een vlam met onvolledige verbranding maakt veel roet
D
Onvolledige verbranding bestaat helemaal niet

Slide 35 - Quiz

Met welk reagens kun je water aantonen
A
joodwater
B
kalkwater
C
wit kopersulfaat

Slide 36 - Quiz

Met welk reagens kun je aantonen of een gas koolstofdioxide is?
A
wit kopersulfaat
B
helder kalkwater
C
joodwater
D
zetmeel

Slide 37 - Quiz

Vul de uitspraak aan:
Een reagens moet ... en ... zijn.
A
Kleurloos en gevoelig
B
Goedkoop en kleurloos
C
Specifiek en goedkoop
D
Specifiek en gevoelig

Slide 38 - Quiz

Custard wordt gebruikt om vla van te maken. Custard is een wit poeder. Zodra custard met water in aanraking komt, wordt zij geel.
Er is nog een reagens op water. Hoe heet dat reagens?
A
helder kalkwater
B
blauw kopersulfaat
C
jodiumoplossing
D
wit kopersulfaat

Slide 39 - Quiz

Stel: Er is een brand gaande bij een gaskraan. Wat doe je om het vuur te doven?
timer
0:30
A
De temperatuur verlagen (water erop)
B
De brandstof weghalen (de gaskraan dicht)
C
De zuurstoftoevoer stoppen (branddeken erover)
D
Niets (de brand dooft vanzelf)

Slide 40 - Quiz

Stel: je bent aan het koken en ineens slaat de vlam in je pan met groente. Wat doe je om het vuur te doven?
timer
0:30
A
De temperatuur verlagen (water erop)
B
De brandstof weghalen (de pan leeggooien)
C
De zuurstoftoevoer stoppen (deksel erop)
D
Niets (de brand dooft vanzelf)

Slide 41 - Quiz