This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welkom H22 woe 9-10-2024
Vandaag:
Uitleg spelling blz 260 Engelse WW
Maken opdr 1 tm 5 blz 260/ 261
Lezen
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Video
Wat is de pv tt? Hij ____ van kroketten.
A
houd
B
hield
C
houdt
D
hielt
Slide 3 - Quiz
Wat is de pv vt? Hij ____ van kroketten.
A
houd
B
hield
C
houdt
D
hielt
Slide 4 - Quiz
Wat is een voltooid deelwoord?
A
lopen
B
lopend
C
gelopen
D
liepen
Slide 5 - Quiz
Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
smeltend
B
gesmolten
C
gerend
D
rennen
Slide 6 - Quiz
Wat is een voltooid deelwoord gebruikt als een bijvoeglijk naamwoord?
A
vijf
B
vermiste
C
kinderen
D
teruggevonden
Slide 7 - Quiz
Werkwoordspelling
STOOMCURSUS WERKWOORDSPELLING
Slide 8 - Slide
Vormen van een ww
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd
Gebiedende wijs
Voltooid deelwoord
Onvoltooid deelwoord
Infinitief (hele werkwoord)
Bijvoeglijk naamwoord
PVTT
PVVT
GW
VD
OD
INF
BN
Slide 9 - Slide
De hamvraag
Voor een correcte werkwoordspelling
eerste belangrijke vraag:
Heb ik te maken met een persoonsvorm?
Slide 10 - Slide
Waarom?
Hier is vorige week een ongeluk gebeur... Het is een gevaarlijk kruispunt. Er gebeur.. waarschijnlijk nog vaker een ongeluk.
Slide 11 - Slide
Hoe herken je de pv?
De pv verandert van tijd:
Ik neem een Big Mac. Ik smul ervan.
Ik nam een Big Mac. Ik smulde ervan.
Sterk werkwoord, want Zwak werkwoord, want
het verandert van klank. het verandert niet van klank.
Slide 12 - Slide
Hoe spel je de persoonsvorm?
In de volgende twee overzichtjes zie je hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de persoonsvorm van een zwak werkwoord in de verleden tijd moet spellen.
Slide 13 - Slide
De docent (leiden) de klas door de barre tocht. (Verleden tijd)
A
leide
B
leidde
C
leidte
D
leidden
Slide 14 - Quiz
leg uit : waarom hij surfte
waarom het gebouw brandde af ?
Slide 15 - Slide
de(n) of te(n)?
Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: brand/ surf
nee: de(n): de(n)
ja: te(n): te(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)
Slide 16 - Slide
de(n) of te(n)?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen/bonzen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus de(n)
ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)
Slide 17 - Slide
Sterke werkwoorden
Je schrijft wat je hoort: sloeg, riep, brak, dacht, reed
(en je gebruikt de 'gewone' spelregels als de langermaakregel!).
Slide 18 - Slide
Soms ben je nog niet klaar met IETS doen.
Het is onvoltooid.
'Lopend' moet ik
naar huis.
'Fluitend' kom ik binnen.
Slide 19 - Slide
een onvoltooid deelwoord
A
is de infinitief met-d(e)
B
is de stam met-d
C
soms d en soms niet
Slide 20 - Quiz
Kermen van de pijn.
Kermen is het hele ww (infinitief). -d-
erbij:
KERMEND
Slide 21 - Slide
(mopperen) en (huilen) kwam de voetballer de kleedkamer in.
A
mopperent en huilend
B
mopperend en huilent
C
mopperend en huilend
Slide 22 - Quiz
Voltooid deelwoord (VD)
Begint vaak met BE-, GE-, VER- of ONT-.
Eindigt op: -EN, -D, -T
Twijfel je tussen -d of -t, gebruik dan weer 't ex-kofschip
Ik heb een Big Mac genomen, want die was afgeprijsd.
Mijn Big Mac was verbrand. Het vlees leek gekookt.
Slide 23 - Slide
't ex Kofschip
Slide 24 - Slide
d of t?
Om te weten of je bij een voltooid deelwoord nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't ex-kofschip.
hele werkwoord -en = stam : veranderen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: verander
nee: dan eindigen met een d
ja: dan eindigen met een t t
Hij is flink veranderd.
Slide 25 - Slide
d of t?
Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen
hele werkwoord -en = stam : verhuizen
laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
dus d
Voltooid deelwoord: hij is vorig jaarverhuiSd
Slide 26 - Slide
Wat is fout en waarom?
Slide 27 - Slide
Sjaan (verhuizen) morgen en Job is gisteren (verhuizen).
Slide 28 - Open question
Hoe goed kun jij de werkwoordsvormen nu spellen? 0 = totaaaaaaaal niet 100 = appeltje eitje
Slide 29 - Poll
Lesdoelen
Ik kan Engels werkwoorden spellen.
Ik weet hoe ik werkwoordsvormen moet schrijven die hetzelfde klinken.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Vorige week tijdens de voorstelling ….drie jongens op het toneel. (breakdancen)
A
breakdancen
B
breakdancten
C
breakdanceten
D
breakdansten
Slide 38 - Quiz
Als jij niet zo had ..., dan was er niks aan de hand geweest. (stressen)
A
gestressd
B
gestressed
C
gestresst
D
gestrest
Slide 39 - Quiz
Engelse werkwoorden vervoegen Kies de juiste schrijfwijze: