This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
VWO 3 - Woche 3 - Stunde 2
Slide 1 - Slide
Planung
Wiederholung: haben, sein, werden & schwache Verben
Paragraf C: Hören - Aufgabe 13 & 14
Wochenaufgaben abschließen
Ziele
Je weet hoe je de zwakke werkwoorden en haben, sein, werden in de o.t.t. vervoegt.
Je kunt wezenlijke informatie verstaan in een gesprek over een populairwetenschappelijk onderwerp.
Slide 2 - Slide
Wat is het uitgangspunt bij het vervoegen van zwakke werkwoorden?
A
de ik - vorm
B
stam van het werkwoord
Slide 3 - Quiz
Welke dubbele betekenis heeft het werkwoorden 'werden'?
A
worden & zijn
B
worden & werden
C
worden & zullen
Slide 4 - Quiz
Noteer het ezelsbruggetje bij het vervoegen van de zwakke werkoorden, waarbij je alle uitgangen achter elkaar zet.
Slide 5 - Open question
Wiederholung haben, sein, werden o.t.t.
haben, sein en werden zijn onregelmatig. Deze drie werkwoorden komen het vaakst voor in de gesproken taal. Je kan geen regel bij het vervoegen toepassen.
Slide 6 - Slide
Wiederholung schwache Verben o.t.t.
De du-, er/sie/es- en ihr-vormen een extra -e krijgen indien de stam eindigt op -t of -d.
Slide 7 - Slide
Wiederholung schwache Verben o.t.t.
Let op! De volgende werkwoorden krijgen dezelfde uitgangen als de zwakke werkwoorden waarvan de stam eindigt op -t of -d:
öffnen (openen)
atmen (ademen)
regnen (regenen)
zeichnen (tekenen)
rechnen (rekenen)
Slide 8 - Slide
Wiederholung schwache Verben o.t.t.
Er is ook een uitzondering voor regelmatige werkwoorden die eindigen op een sisklank. Met een sisklank wordt in het Duits een -s, een -ss, een -ß of een -z bedoeld..
Bij de du-vorm de uitgang-st wordt vervangen door
-t, aangezien in de stam van het werkwoord zelf
al een sisklank zit.
Slide 9 - Slide
Wiederholung schwache Verben o.t.t.
Voor het maken van een regelmatig (of: zwak) voltooid deelwoord in het Duits is er een bepaalde formule: "ge- + stam van het werkwoord + -t".
Indien de stam op een -d of -t eindigt, dan is de formule: ge- + stam van het werkwoord + -et.
Let op:
Eindigt het werkwoord op -ieren = GEEN 'ge'. De formule wordt dan: "stam van het werkwoord + -(e)t".
Begint het werkwoord met ver-, ge- of be- = GEEN 'ge'. De formule wordt dan: "stam van het werkwoord + -(e)t".