Les 12: Plantenkennis

Plantenkennis
1 / 33
next
Slide 1: Slide
GroenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 33 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Plantenkennis

Slide 1 - Slide

Programma vandaag
Tijd
Onderwerp
Inhoud/werkvorm
7.00
Goedemorgen!
Opstart
7.10
Keek op de week
Gedaan en geleerd 
7.20
Hout en kruidachtig
Theorie 
7.45
Verzamelen 
Verzamelen wilde flora
8.50
Afsluiting 
Tips en tops 

Slide 2 - Slide

Doelen: 
De student kan: 
 - 8 houtachtige gewassen benoemen, hun eigenschappen en 3 voorbeelden per gewas beschrijven.
-  5 kruidachtige gewassen noemen, hun eigenschappen en 3 voorbeelden per gewas beschrijven.
- de organen en hun functie van planten uitleggen. 
- 14 (on)kruiden verzamelen 

Slide 3 - Slide

Houtige gewassen
- Overblijvende planten waardoor veel hout ontstaat. 
- Bomen en heesters 


Slide 4 - Slide

Bomen
 Bomen hebben vaak één opgaande stam met hoofd- en zijtakken. Over
 het algemeen zijn bomen in Nederland bladverliezend. Wat grootte
 betreft, kunnen we ze op de volgende manier indelen:
 • 1e grootte > 15 meter;
 • 2e grootte 10 – 15 meter;
 • 3e grootte 6 – 10 meter;
 • 4e grootte 1 – 6 meter.
 Voorbeelden zijn: Fagus (beuk), 
Quercus (eik), Fraxinus (es)

Slide 5 - Slide

Coniferen
Coniferen of naaktzadigen zijn vaak groenblijvende en kegeldragende
 bomen en struiken met schubvormige of naadvormige bladeren. Naast
 kegels kunnen coniferen
ook bessen dragen.
De habitus (vorm) kan
 zuilvormig, piramidaal,
hangend of bodembedekkend zijn.
 Voorbeelden zijn: Picea (spar),
Abies (den), Juniperus (jeneverbes).

Slide 6 - Slide

Heesters
 Meerstammige en houtige plant die we ook vaak struik noemen. Er zijn
 zowel bladhoudende, als bladverliezende heesters. Wat grootte betreft,
 kunnen we ze op de volgende manier indelen:
 • 1e grootte > 4 meter;
 • 2e grootte 2 – 4 meter;
 • 3e grootte 0,5 – 2 meter;
 • 4e grootte < 0,5 meter.
 Voorbeelden zijn: Ribes (ribes),
Corylus (hazelaar), Syringa (sering).

Slide 7 - Slide

Fruit
Tot de groep fruit behoren bomen en heesters die na de bloei eetbare
 vruchten vormen voor consumptie.

 Voorbeelden zijn: Malus (appel), Pyrus (peer), Vitis (druif).

Slide 8 - Slide

Klim- en leiplanten
Klim- en leiplanten (Lianen) zijn heesters die door klimorganen of slingerend
 omhoog groeien tegen muren, hekwerken en bomen.
 
Voorbeelden zijn: Lonicera (kamperfolie),
 Clematis (bosrank), Campsis
 (trompetbloem).

Slide 9 - Slide

Rozen
Rozen zijn eigenlijk bladverliezende heesters. We rekenen de rozen toch
 tot een andere groep, omdat ze vaak een andere verzorging vragen.
 Denk maar eens aan de snoeiwijze. Rozen worden vaak als vak- en
 perkbeplanting gebruikt.

 Voorbeelden zijn: Rosa canina
 (hondsroos), Rosa rugosa (bottelroos),
 Rosa ‘New Dawn’ (leiroos).

Slide 10 - Slide

Kuipplanten
Kuipplanten zijn niet winterhard in het Nederlandse klimaat en staan
 dan ook vaak in potten of kuipen. Ze moeten dan ook vaak op een
 vorstvrije en lichte plaats overwinteren. 
Vaak staan kuipplanten op het
 terras.

 Voorbeelden zijn: Agave (agave),
 Laurus (laurier), Fuchsia (fuchsia).

Slide 11 - Slide

Kruidachtige gewassen
- Geen secundaire diktegroei dus weinig hout 
- Vaatplant 

Slide 12 - Slide

Vaste planten 
Vaste planten overwinteren ondergronds en komen elk voorjaar weer
 boven de grond met nieuwe stengels, blad, bloemen en zaden. Een
 aantal vaste planten is wintergroen. Vaste planten tref je in de tuin vaak
 aan als onderbeplanting
of in een vaste plantenborder.
 
Voorbeelden zijn: Aster (herfstaster), 
Achillea, Vinca
 (maagdenpalm), Polypodium (eikvaren). 

Slide 13 - Slide

Bollen en knollen
Bollen en knollen bezitten een ondergrondse verdikte wortel (knol) of
 stengeldelen (bol).

 Voorbeelden zijn: 
Tulipa (tulp), Dahlia (dahlia),
 Narcissus (narcis).


Slide 14 - Slide

Eén- en tweejarigen
Eén- en tweejarigen geven na zaaien in het eerste of respectievelijk
 tweede jaar bloemen en sterven daarna af. Een aantal tweejarigen
 vormt na het eerste jaar een bladroset. Eenjarigen worden vaak
 gebruikt in plantenpakken en perken. De één- en tweejarigen worden
 ook vaak zomerbloemen genoemd.
 
Voorbeelden zijn: Ageratum (mexicaantje), Salvia (salie), Cheiranthus
 (muurbloem).


Slide 15 - Slide

Water- en moerasplanten
Water- en moerasplanten zijn meestal vaste planten die in of rondom
 het water leven. De moerasplanten leven langs de waterkant op
 vochtige tot zeer vochtige grond.  De waterplanten kunnen we weer onderverdelen in: 
 • ondergedoken planten,
 maar niet wortelend in de bodem;
 • drijvende planten;
 • wortelende waterplanten en 
waterplanten die boven de
 waterspiegel groeien.  
Voorbeelden zijn: Nymphaea (waterlelie); Phragmites (riet); Acorus
 (kalmoes).


Slide 16 - Slide

Wilde flora 
 Wilde flora zijn vaak vaste planten die inheems in Nederland
 voorkomen. Wilde planten of wilde flora komen voor in een natuurlijke,
 maar ook in een stedelijke omgeving.

 Voorbeelden zijn: paardebloem, madeliefje, brandnetel, smeerwortel.
 (kalmoes).


Slide 17 - Slide

Opdracht 
Download de app Obsldentify. 
Zoek 10  houtachtige gewassen.
Breng op naam met de app. 
Neem een tak inclusief blad mee.
Zoek 10 kruidachtige gewassen.
Breng op naam met de app. 
Neem een steel inclusief blad en bloem mee. 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide