Staat poco (weinig), bastante (behoorlijk), mucho (veel) of demasiado (te veel) na een werkwoord dan zijn het bijwoorden. Ze geven dan iets aan over de hoeveelheid van het werkwoord.
1) Luis trabaja demasiado..
2) Ana viaja mucho.
3) Pedro estudia bastante.
4)Rosa estudia poco.
Slide 7 - Slide
Sleep het verkeerde bijwoord naar de prullenbak.
2. Jaime come . . Solo una ensalada y una fruta.
1. Jaime no va al gimnasio. No le gusta hacer deporte.
3. Todos los días leo el periódico. Leo .
4. Mi padre trabaja doce horas al día. Trabaja .
[poco]
[mucho]
[demasiado]
[poco]
[bastante]
[demasiado]
[bastante]
[poco]
Slide 8 - Drag question
Poco, bastante, mucho, demasiado
Staat poco (weinig), bastante (behoorlijk), mucho (veel) of demasiado (te veel) voor een zelfstandig naamwoord dan zijn het bijvoeglijke naamwoorden. Ze passen zich dus aan aan het zelfstandig naamwoord (mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud of meervoud)
1) Mi barrio tiene pocas tiendas.
2) Mi pueblo tiene muchos parques.
3) Hace bastante calor.
3) En el mundo vive demasiada gente.
Slide 9 - Slide
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.
2. Aquí hay personas.
1. Mi ciudad tiene parques.
3. Hace 39 grados. ¡Tengo calor!
4. En el mundo hay medios de transporte.
[poca]
[muchos]
poco
[bastante]
[bastantes]
[demasiado]
[bastantes]
[pocos]
bastante]
[demasiadas]
[mucho]
[muchas]
Slide 10 - Drag question
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.
2. Juan habla .
1. En el museo hay cuadros.
3. A María le gusta la tienda de ropa.
4. Mi madre compra libros en la librería.
[demasiadas]
[mucho]
poca
[bastantes]
[demasiada]
[demasiados]
[bastante]
[mucho]
[bastantes]
[mucho]
[pocos]
[pocas]
Slide 11 - Drag question
Muy (heel of erg) / mucho (veel)
Muy staat voor een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord.
Muy is een bijwoord en dus onveranderlijk.
1) El chico es muy alto --> de jongen is heel lang.
2) Las casas son muy bonitas --> de huizen zijn heel mooi.
Slide 12 - Slide
Muy (heel of erg) / mucho (veel)
Als mucho achter een werkwoord staat dan is het een bijwoord en dan
verandert het niet.
1) Los alumnos estudian mucho.
--> De leerlingen studeren veel.
Mucho kan ook voor een zelfstandig naamwoord staan. In dat geval is het een bijvoeglijk naamwoord en wel veranderlijk (mucho, mucha, muchos, muchas).
1) Coca cola tiene mucho azúcar.
--> Coca cola bezit veel suiker.
2) Hay mucha gente aquí --> Er zijn veel mensen hier.
Slide 13 - Slide
2. Pablo trabaja diecisiete horas al día. Él trabaja .
1. Este coche es rápido.
3. Mi amigo hace preguntas.
4. Ella sabe todo. Es inteligente.
Sleep het verkeerde bijvoeglijke naamwoord naar de prullenbak.