This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lezen - tekstdoelen
Slide 2 - Slide
Quiz......
Je krijgt een aantal teksten te zien.
Aan jou de vraag: Welk tekstdoel hoort bij de tekst?
Let op! Doe dit stil, zodat de snelste en beste kan winnen!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Welk tekstdoel past bij de tekst?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren
Slide 5 - Quiz
Slide 6 - Slide
Welk tekstdoel past bij de tekst?
A
activeren
B
informeren
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
Welk tekstdoel past bij deze tekst?
A
amuseren
B
overtuigen
C
informeren
D
instrueren
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
overtuigen
B
informeren
C
activeren
D
instrueren
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij de tekst?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
instrueren
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
activeren
B
informeren
C
amuseren
D
overtuigen
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
overtuigen
B
activeren
C
uitleggen
D
informeren
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Welk tekstdoel hoort bij deze tekst?
A
informeren
B
overhalen
C
instrueren
D
amuseren
Slide 19 - Quiz
Tekst en afbeeldingen
Vaak staan er afbeeldingen bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. Die afbeeldingen staan er met een bepaald doel:
1: De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.
2: De schrijver wil de tekst leuker maken. Hij kiest een afbeelding die bij de tekst past en die de aandacht van de lezer trekt.
Tekst en afbeeldingen
Vaak staan er afbeeldingen bij een tekst, zoals foto’s, tekeningen, schema’s, (land)kaartjes en tabellen. Die afbeeldingen staan er met een bepaald doel:
1: De schrijver wil extra informatie geven, zodat de lezer de tekst beter begrijpt. Hij zet bijvoorbeeld informatie uit de tekst overzichtelijk in een schema of tabel. Of hij laat op een landkaartje zien waar de plek ligt die in de tekst genoemd wordt.
2: De schrijver wil de tekst leuker maken. Hij kiest een afbeelding die bij de tekst past en die de aandacht van de lezer trekt.