Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 2
Winst en verslaggeving
Telefoons in de telefoontas, kauwgom in de prullebak
Slide 1 - Slide
we kijken klassikaal het gemaakte werk na (zorg dat je van je fouten leert)
ik bespreek kort paragraaf 2.2
zelfstandig werken aan de opdrachten van paragraaf 2.2
we sluiten de les af met een aantal controle vragen
Deze les
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
2.2 Winstberekeningen
Brutowinst per product of over je totale verkoop
verkoopprijs - inkoopprijs afzet x brutowinst per product
omzet - inkoopwaarde v/d omzet
Brutowinst kan ook een opslagpercentage zijn!
Nettowinst: brutowinst - alle overige kosten
Slide 4 - Slide
Verkoopprijs
zonder btw (100%)
Consumentenprijs
inc. btw (109% of 121%)
De btw doet niets met de winst.
Ontvangen btw moet het bedrijf afdragen,
betaalde btw krijgt het bedrijf terug.
Slide 5 - Slide
Huiswerk volgende les
Doornemen
paragraaf 2.2 (vanaf blz 65)
Maken
opdracht 2.6 t/m 2.9
Slide 6 - Slide
1) Arbeidsproductiviteit
A
De productie per machine in een bepaalde tijd
B
De productie per bedrijf
C
De arbeid per bedrijf
D
De productie per werknemer in een bepaalde tijd
Slide 7 - Quiz
2) Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs
Slide 8 - Quiz
3) Brutowinst is 35% van de omzet. De omzet is € 400,- Bereken de inkoopwaarde vd omzet.
A
0,35 x 400 = € 140,-
B
0,65 x 400 = € 260,-
C
400/135 x 35 = € 103,70
D
400/65 x 35 = € 215,38
Slide 9 - Quiz
4) Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Restwaarde is € 5.000,- de levensduur is 7 jaar Bereken wat er elk jaar moet worden afgeschreven.
A
€ 5.000,-
B
€ 6.071,43
C
€ 4.642,86
D
€ 5.357,14
Slide 10 - Quiz
5) Sleep de juiste begrippen naar de juiste omschrijving
B) Industriële onderneming
C) Handelsonderneming
A) Dienstverlenende onderneming
1) Onderneming die van ingekochte grondstoffen en halffabricaten nieuwe goederen maakt
2) Onderneming die goederen inkoopt en ze in dezelfde staat doorverkoopt.
3) Meestal ondernemingen die arbeid beschikbaar stellen, die ruimte verhuren, of tegen een afgesproken bedrag een opdracht uitvoeren.
Slide 11 - Drag question
6) Handelsonderneming De Boer verkoopt het product Ultra voor € 15, aan een aantal winkels verspreid over het land. De inkoopprijs bedraagt € 6,-. Bereken de brutowinst voor één Ultra als percentage van de inkoopprijs.
A
40%
B
25%
C
60%
D
150%
Slide 12 - Quiz
7) Hoe bereken je de Omzet?
Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Inkoopprijs
D
Kosten + Verkoopprijs
Slide 13 - Quiz
8) De brutowinst is 40% van de inkoopwaarde. De inkoopwaarde v.d. omzet is € 600,- Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€840,-
D
€560,-
Slide 14 - Quiz
9) Bedrijven streven naar een hoge arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
A
scholing
B
prestatieloon
C
verbeteren van arbeidsomstandigheden
D
Alle antwoorden zijn goed,
Slide 15 - Quiz
10) Afschrijving per jaar is € 5.000,- Aanschafwaarde van de machine is € 37.500,- Bereken het afschrijvingspercentage van de machine.
A
33,33%
B
1,33%
C
13,33%
D
0,133%
Slide 16 - Quiz
11) Afschrijving is:
A
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
B
(restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
C
(aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren
D
(aanschafpijs + restwaarde) : aantal gebruiksjaren
Slide 17 - Quiz
12) Zet de onderdelen van de loonbereking
in de juiste volgorde. Het hoogste
bedrag komt bovenin.
Loonkosten
Premies werkgever
Brutoloon
Loonbelasting en premies werknemer
Nettoloon
Slide 18 - Drag question
13) De werkelijke totale brutowinst is € 770,50 De werkelijke totale brutowinst van Manuel is ......... % hoger dan de verwachte totale brutowinst van € 768,50