Examentraining Frans 5H

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



1 / 35
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

CE FRANS

Examentraining
Leesvaardigheid



Slide 1 - Slide

Voorbereiding CE
Algemeen + onderwerpen
Vraagsoorten
Examenvocabulaire + woordenboek
Strategieën


Oefening baart kunst

Slide 2 - Slide

Leesvaardigheid
In het centraal examen Frans wordt
alleen leesvaardigheid getoetst.
Leesvaardigheid bepaalt dus 50%
van jouw eindcijfer.

Het examen duurt 2,5 uur.

Slide 3 - Slide

Examenzitting
Dinsdag 13 mei 2025 13u30 - 16u00 1e tijdvak




Slide 4 - Slide

Centraal examen Frans
  • 10 - 15 teksten
  • 40 - 45 vragen
  • 2/3 meerkeuzevragen in het Frans
  • 1/3 open vragen in het Nederlands
  • Allerlei tekstsoorten: advertenties, krantenartikelen, brieven, enquêtes, folders, interviews, boekbesprekingen

Slide 5 - Slide

Onderwerpen
milieu
duurzaamheid
sport
tradities
feesten
Parijs
Stripverhalen



social media
eten & drinken
vakantie
reizen
kunst
geschiedenis
school

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Examentip 1
Je mag in de examenboekjes schrijven, strepen, markeren etc.

Maak daar gebruik van!
Als je bijv. een woord opzoekt in het woordenboek, schrijf de betekenis van dat woord in de tekst op.

Slide 9 - Slide

Examentip 2
Het goede antwoord staat vaak:
  • in de eerste of laatste zin van de alinea
  • in de buurt van een signaalwoord
  • na een dubbele punt


Slide 10 - Slide

Examentip 3a
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek
Wanneer wel? 
1. Gatenvraag: antwoorden geen signaalwoorden? Dan zijn het echt inhoudelijke woorden.
2. Moeilijke titel: opgelost met plaatje of 1e vraag. Zo niet, overweeg woordenboek, maar misschien helpt 1e alinea.


Slide 11 - Slide

Examentip 3b
Gebruik zo min mogelijk je woordenboek
DOEN: Als je een antwoord alleen mèt dat woord kan vinden. 

LET OP: vervoegde werkwoorden en vrouwelijk bijvoeglijk naamwoorden zul je niet vinden... 

Vraag je altijd af: heb je het écht nodig? 


Slide 12 - Slide

Questions en français
- Qu'est ce qu'on apprend au premier alinéa?
- Qu'est-ce qui est vrai selon les deux premiers alinéas?
- A quoi sert le quatrième alinéa? (décrire, montrer, ...)
- Qu'est-ce que l'auteur raconte au premier alinéa?
- Quel est le but ...?

>> LEER DE VRAGEN UIT DE SSL-LIJST <<

Slide 13 - Slide

1. Fout gemaakt door ontkenning: 
Ne... pas = niet / geen
Ne... jamais = nooit
Ne... plus = niet meer Ne... personne = niemand
Ne... aucun = geen enkel
Ne... pas encore = nog niet
Ne … guère = nauwelijks
Ne... ni...ni = noch


Slide 14 - Slide

Attention!


Ne... que = slechts, alleen maar
Je n'ai pas trois euros
Je n'ai que trois euros



Slide 15 - Slide

Foute antwoorden
- lijkt op wat in de tekst staat, maar klopt net niet.
- antwoord staat in een andere alinea.

Slide 16 - Slide

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: ils savouraient?

Slide 17 - Open question

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "les gourmandises"?

Slide 18 - Open question

Waar vind je in het woordenboek de vertaling van: "divine"?

Slide 19 - Open question

Comment cette phrase se rapporte-t-elle au contenu de la phrase qui précède ?



 Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase suivante?
Elle en indique la conséquence
Elle l’affaiblit (faible = zwak)
Elle l’explique
Elle s’y oppose
Elle l’illustre
Elle en donne la cause
Elle l'élabore (uitbreiden)
Elle le contredit


Slide 20 - Slide

De quel ton l’auteur parle-t-il ici ?
Calme
Dramatique
Étonné = verbaasd / surpris
Indifférent
Ironique
Cynique
Indigné = verontwaardigd
Menaçant = dreigend
Moqueur =spottend
Optimiste
Pessimiste

Slide 21 - Slide

Par quel mot cette phrase aurait-elle pu commencer ?



Bref,
D’ailleurs, = trouwens
Ensuite,
Pourtant
Car
Donc
Mais
Même

 

Slide 22 - Slide

Open vragen

Noem 2 dingen – vaak gaat het om een uitbreiding “bovendien” 🡪 1 ervoor en 1 erna 
ensuite, aussi, en plus, en outre, surtout, d’ailleurs, etc.

Slide 23 - Slide

ABCD – textes – grote lijn

Wat is het? (wie, waarom, nieuwsartikel, interview) – grote lijn

Vraag 1: introductie onderwerp:
Titel + Plaatje óf open vraag die de grote lijn aangeeft (info in vraag 1!)

Slide 24 - Slide

ABCD - textes

Niet "denken", het antwoord moet in de tekst staan!

Slide 25 - Slide

ABCD – textes - expertvragen

Kijk tussen de aanhalingstekens (per taal verschillend!) …...»

Selon....
D'après Macron.....
Volgens..



Slide 26 - Slide

Exemples

Par exemple 🡪 ainsi, illustrer, comme
Illustreert = plaatje in woorden
Open vraag met het woord ‘concreet’ 🡪 zoek het voorbeeld in de cito tekst (namen, getallen, data, plaatsen etc)

Slide 27 - Slide

Controle!
Past het antwoord in de grote lijn?
Ben je niet op een dwaalspoor gezet?
Ne …. Que; ainsi ; pas mal de: J'ai pas mal d'amis = best veel
Let op: souvent, toujours, jamais, tout, surtout, plus, le plus, de plus en plus 🡪 wel veel, maar niet het meest. Als dit element niet klopt, antwoord wegstrepen
Let op signaalwoorden, dubbele punten, uitroeptekens e.d.

Slide 28 - Slide

Stratégies
Scannen: selectief lezen om bepaalde informatie in de tekst te vinden

je gaat op zoek naar een stuk tekst dat je nauwkeurig gaat lezen om te begrijpen
Bijvoorbeeld bij korte teksten waar maar één vraag bij staat.


Slide 29 - Slide

Hoofdgedachte
Belangrijke informatie:
titel
eerste en laatste zin van de alinea
"waar gaat de tekst over?"
"wat wil de auteur zeggen met deze tekst?"


Slide 30 - Slide

Vrai ou faux? / Wel of niet? / waar of niet waar?
‘Geef van elk van de onderstaande beweringen aan of deze wel of niet overeenkomt met de 2e alinea’

Wie wat waar hoe? Met ja beantwoorden? Dan ‘wel’.


Slide 31 - Slide

Gatenvragen
Titel, plaatje, intro 🡪 grote lijn
Blind gokken 25% kans, wanneer je gokt op de grote lijn, dan 60 à 70% kans!
Lees tot het gat + 1 zin
Bij 4 signaalwoorden: zin ervoor en erna
Indien het gat in de laatste zin van de alinea zit 🡪 doorlezen alleen nuttig als deze begint met een signaalwoord of deze/die.
Verdeel de antwoorden in positief en negatief
Als er een tegenstelling in het antwoord zit (groot/klein, modern/traditioneel, succes/mislukking) 🡪 kies dan 1 van de 2!!




Slide 32 - Slide

welke foute antwoorden maakt Cito?

Slide 33 - Mind map

Foute antwoorden
- Compleet verzonnen antwoord "pindakaasantwoord"
- Het antwoord lijkt op het juiste antwoord: nog niet, meer (plus – le plus)
- komt wel voor in tekst maar niet de kern
- het tegenovergestelde : ne... pas, ne... personne, ne... que.

Slide 34 - Slide

Au travail!


CITO gaat uit van gemiddeld 3 minuten per vraag
Gebruik een woordenboek alleen indien absoluut noodzakelijk.

Slide 35 - Slide