Functiewoorden

Welkom havo-3!
Ga op je plek zitten en start de methodesite vast op.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom havo-3!
Ga op je plek zitten en start de methodesite vast op.

Slide 1 - Slide

Deze les...:
  1. Lesdoelen
  2. Vraagmoment spelling (?)
  3. Uitleg functiewoorden (20')
  4. Werktijd (20')
  5. Evaluatie
  6. Huiswerk/vooruitblik

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je weet wat functiewoorden zijn.
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden.
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen.
Je leert teksten beter te begrijpen.

Slide 3 - Slide

Vraagmoment spelling
Welke vragen heb je nog over lastige leestekens?


Welke vragen heb je nog over spelling controleren?

Slide 4 - Slide

Quiz werkwoordspelling

Slide 5 - Slide

Werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.

Slide 6 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Hoe oud word je moeder morgen?
B
Hoe oud wordt je moeder morgen?

Slide 7 - Quiz

werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis gisteren.

Slide 8 - Quiz

Werkwoordspelling
A
Zij heeft het huis geverft
B
Zij heeft het huis geverfd

Slide 9 - Quiz

De ... toets was goed leesbaar.
A
vergrootte
B
vergrote
C
vergroten

Slide 10 - Quiz

Vraagmoment
Wat doe je altijd als eerste om werkwoorden goed te kunnen spellen?
Welke vragen heb je nog? 
Wil je iets checken?

Slide 11 - Slide

Wie doet er wel eens boodschappen bij een supermarkt?
Wie werkt er bij een supermarkt?

Slide 12 - Slide

Elke stelling heeft een eigen functie

Slide 13 - Slide

Elke stelling een functie 1
Loop je vanaf de ingang door de Jumbo dan herken je vanzelf de functie van elke stelling. De macaroni staat in een andere stelling dan de bevroren pizza's.

Slide 14 - Slide

Elke stelling een functie 2
Vaak hangen er bordjes boven de stellingen. Meestal heb je ze niet nodig. Je verwacht de potten pastasaus bij de pakken macaroni.

Slide 15 - Slide

Elke alinea een functie 1
In een tekst heeft elke alinea een functie. Die hangt meestal niet als tussenkopje boven die alinea. Al lezend herken je de functie aan de woorden en zinnen.

Slide 16 - Slide

Elke alinea een functie 2
Je verwacht de oplossing niet in de inleiding en de oorzaken niet aan het einde van de tekst.

De macaronizakken staan ook niet naast de pizzadozen.

Slide 17 - Slide

Functiewoorden 
Een tekstgedeelte heeft een bepaalde functie binnen de tekst. Dit duid je aan met een functiewoord.

In hoofdstuk 5: aanbeveling, aanleiding, argument, conclusie, constatering, gevolg, oorzaak, oplossing, probleemstelling, samenvatting, standpunt, tegenwerping, uitwerking, voorbeeld.
In hoofdstuk 6: afweging, anekdote, definitie, nuancering en vraagstelling

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Welke functiewoorden ken jij al?

Slide 20 - Slide

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 21 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 22 - Quiz

Definitie
A
De betekenis van een begrip.
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Nadenken over wat het beste is.
D
Leuk verhaaltje ter illustratie bij de tekst.

Slide 23 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 24 - Quiz

Conclusie
A
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander (tegenargument geven).
B
Iets wat nodig is, of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Samengevat resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver..

Slide 25 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 26 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 27 - Quiz

Waar komt een afweging vaak voor?
A
aan het begin van een tekst
B
in de bron van een tekst
C
in het middenstuk van een tekst
D
aan het eind van een tekst

Slide 28 - Quiz

Tegenwerping
A
Laten zien dat een argument niet juist is.
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander (een tegenargument geven!)
C
Samengevat resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
D
Aangeven wat je aan iets hebt.

Slide 29 - Quiz

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
C
De schrijver zwakt iets af, maakt iets minder erg.
D
Formuleren van een probleem.

Slide 30 - Quiz

Uitwerking
A
De schrijver zwakt iets af, maakt iets minder erg.
B
Feiten of voorbeelden waarmee je een stelling probeert te bewijzen.
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 31 - Quiz

Waarom zo belangrijk?
Functiewoorden helpen jou een tekstdeel beter te begrijpen.
Snap je het tekstdeel, dan snap je de tekst ook beter.
Functiewoorden staan nooit letterlijk in de tekst.
Signaalwoorden staan wel letterlijk in de tekst. Let hier op, want signaalwoorden helpen jou de functie te vinden van een tekstdeel.
VB: Een ander argument hiervoor is... 

Slide 32 - Slide

Werktijd
Maak de opdrachten op de methodesite bij Lezen H5.

Snap je (de betekenis van) een functiewoord niet? Stel je vraag.
Meer informatie/uitleg nodig? Check deze video:
https://www.youtube.com/watch?v=4S8-zBE7ta4 

Slide 33 - Slide

Leerdoelen
Je weet wat functiewoorden zijn.
Je weet de betekenis van veel voorkomende functiewoorden.
Je kunt met behulp van functiewoorden de functie van een alinea benoemen.
Je leert teksten beter te begrijpen.

Slide 34 - Slide

Huiswerk
Vrijdag 24 mei
Zorg dat je de vragen voor je praktijkdeel (enquête/interview) af en bij je hebt (in een documentje). 
Maandag 27 mei
Lezen h5 af op de methodesite

Slide 35 - Slide