Creatief schrijven

Creatief schrijven
Laat je fantasie de vrije loop!
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Creatief schrijven
Laat je fantasie de vrije loop!

Slide 1 - Slide

Afspraken en regels

Slide 2 - Slide

Wat ga je vandaag leren?
  • Vandaag leer je hoe je een kort verhaal schrijft.
  • Je krijgt uitleg over hoe je een creatief idee kunt bedenken.
  • Je leert hoe je een goede opening, middenstuk en afsluiting schrijft.
  • Je gaat zelf aan de slag en laat je fantasie de vrije loop!

Slide 3 - Slide

Even je brein aanzetten!

Wat weten jullie al van creatief schrijven?
Waar denk je aan bij creatief schrijven?

Slide 4 - Open question

Even je brein aanzetten!

Wat weten jullie al van creatief schrijven?
Waar denk je aan bij creatief schrijven?

Slide 5 - Mind map

Wie schrijft weleens een verhaal of heeft een favoriet boek of film?



Denk 1 minuut in stilte na, daarna geef ik willekeurig de beurt!
timer
1:00

Slide 6 - Slide

Basistheorie voor creatief schrijven
Verhaalstructuur:
  • Begin: Dit is waar je het verhaal begint. Je leert de belangrijkste personages kennen en het probleem komt naar voren. Het is belangrijk dat je de lezer nieuwsgierig maakt.
  • Midden: Hier gebeurt het meeste. De personages proberen het probleem op te lossen, maar er komen obstakels op hun pad.
  • Einde: Het verhaal komt tot een oplossing. Het probleem wordt opgelost of je ontdekt wat er verder gebeurt.

Slide 7 - Slide

Personages:
  • Hoofdpersonen: Dit zijn de mensen (of dieren, dingen) die het verhaal dragen. Ze hebben een doel of een probleem dat ze willen oplossen.
  • Bijpersonen: Dit zijn de anderen in het verhaal die helpen of juist tegenwerken.

Slide 8 - Slide

Wat is de belangrijkste functie van het begin van een verhaal?
A
Het oplossen van het probleem
B
Het voorstellen van de personages en het introduceren van het probleem
C
Het toevoegen van zoveel mogelijk actie
D
Het afronden van het verhaal

Slide 9 - Quiz

De omgeving (waar het verhaal zich afspeelt)

  • Het verhaal speelt zich ergens af, zoals op school, in een bos of een andere bijzondere plek. De omgeving helpt om de sfeer van het verhaal te maken: is het spannend, rustig, donker, of vrolijk?

Slide 10 - Slide

Het probleem

  • Dit is het probleem dat de personages moeten oplossen. Het kan iets zijn dat ze willen bereiken of iets dat hen tegenhoudt. Het conflict zorgt ervoor dat het verhaal interessant blijft.

Slide 11 - Slide

Wat is het belangrijkste verschil tussen een hoofdpersoon en een bijpersoon?
A
Een hoofdpersoon heeft een probleem of doel, een bijpersoon helpt of werkt tegen
B
Een bijpersoon is altijd de slechterik in het verhaal
C
Een hoofdpersoon komt maar één keer voor in het verhaal
D
Een bijpersoon is belangrijker dan de hoofdpersoon

Slide 12 - Quiz

Waarom is een probleem (of conflict) belangrijk in een verhaal?
A
Zonder probleem is er geen spanning of reden voor het verhaal
B
Een probleem is niet nodig, een verhaal kan ook zonder

Slide 13 - Quiz

Voorbeeldverhaal:
Ik ga een verhaal voorlezen, luister goed zodat je daarna de volgende vragen kunt beantwoorden;
  • Wat maakte dit verhaal spannend?
  • Waarom denk je dat de jongen loog toen Jesse hem vroeg waarom hij zijn fatbike had?
  • Wat zou jij doen als je in Jesse’s schoenen stond?
  • Waarom is het belangrijk om rustig te blijven en om hulp te vragen in zo’n situatie?

Bespreek de antwoorden met je buurman/buurvrouw.

Slide 14 - Slide

Theorie: hoe maak je een spannend verhaal?
Beeldend taalgebruik 🖼️
→ Laat de lezer zien wat er gebeurt, in plaats van het alleen te vertellen. Gebruik details en zintuigen.

✅ Minder goede zin: "Het was eng in het bos."
✅ Goede zin: "De takken kraakten onder zijn voeten en in de verte hoorde hij iets ritselen in de struiken."

Slide 15 - Slide

Welke zin is een voorbeeld van beeldend taalgebruik?
A
"Het was een spannende wedstrijd."
B
"De fans schreeuwden, het gras was nat van de regen en de spelers renden hijgend over het veld."
C
"Ze had pijn aan haar voet."
D
"Hij was heel boos."

Slide 16 - Quiz

Korte en krachtige zinnen ⚡

→ Lange zinnen kunnen een verhaal traag maken. Wissel korte en lange zinnen af voor een spannend effect.

✅ "Hij keek achterom. Niemand. Of toch?"


Slide 17 - Slide

Waarom is het goed om korte en lange zinnen af te wisselen in een verhaal?
A
Alleen korte zinnen maken een verhaal spannender
B
Afwisseling maakt geen verschil voor de spanning in een verhaal
C
Het zorgt voor een fijn leesritme en kan spanning opbouwen
D
Lange zinnen zijn altijd beter dan korte zinnen

Slide 18 - Quiz

Spanningsopbouw ⏳

→ Bouw de spanning langzaam op. Geef niet meteen alle informatie weg, maar laat de lezer steeds een beetje meer ontdekken.
✅ Begin met een mysterieuze situatie.
✅ Geef hints over wat er gaat gebeuren.
✅ Laat de hoofdpersoon twijfelen of bang worden.

Slide 19 - Slide

💡 Voorbeelden:
Voorbeeld 1:  “Er was iets engs aan de hand.”

Voorbeeld 2:  “Zijn ademhaling versnelde toen hij voetstappen achter zich hoorde, maar toen hij omkeek, was er niemand.”

Welke zin heeft de beste spanningsopbouw?

Slide 20 - Slide

Korte opdracht;
Schrijf een korte zin die spanning opbouwt zonder meteen te vertellen wat er aan de hand is.

Slide 21 - Open question

Maaaaarr vergeet niet!
“Iedereen kan schrijven, het gaat om ideeën en verbeelding!”

Slide 22 - Slide

Keuzeopdrachten
Bij de keuzeopdrachten gaan jullie samenwerken.

Lees na het maken van de opdrachten elkaars werk goed door en doe het volgende;
  • Geef 1 compliment
  • Geef 1 tip

Slide 23 - Slide

Zelf aan de slag!


Wat?: opdrachtenboekje creatief schrijven
Hoe?: zelfstandig (keuzeopdrachten samen)
Hulp?: Je werkt stil aan je opdrachten, als je een vraag hebt, steek je je vinger op en wacht je rustig
Tijd?: de rest van de les 
Uitkomst?: opdrachtenboekje is (deels) af
Klaar?: NUMO

Slide 24 - Slide

Wat heb je geleerd?
Wat vond je het leukste aan deze les?

Wat vond je lastig?

Wat neem je mee voor de volgende keer?

Slide 25 - Slide