H30 - Luisteren & Aantekeningen maken

Les 30 spreekvaardigheid blz. 122
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 30 spreekvaardigheid blz. 122

Slide 1 - Slide

Programma
  • Herhaling onregelmatige werkwoorden en Engelse werkwoorden
  • Uitleg les 30, luisteren en aantekeningen maken
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Aan de slag
Maken opdracht 1 t/m 4 op blz. 122 en 123

Slide 8 - Slide

Les 30 spreekvaardigheid 

Slide 9 - Slide

H30, opdracht 1, bladzijde 122
Noteer de gebruikelijke afkortingen voor de volgende woorden/omschrijvingen of bedenk zelf een afkorting.
  • a v.C. / n.C. (of: v.Chr. / n.Chr.)
  • b n / z
  • c FR
  • d WOII
  • e t.b.v.
  • f i.h.b.v.
  • g Bijvoorbeeld: bevolking ↑
  • h incl.
  • i i.p.v.
  • j bv. (of: bijv.)

Slide 10 - Slide

H30, opdracht 2, bladzijde 123
Noteer de gebruikelijke tekens voor de volgende woorden/omschrijvingen of bedenk zelf een teken.

Slide 11 - Slide

Hier zijn enkele suggesties:

Slide 12 - Slide

H30, opdracht 3, blz. 123
Herschrijf de volgende volzinnen in telegramstijl voor je aantekeningen. Gebruik afkortingen en tekens.
  • a Bijvoorbeeld: Romeinse Rijk: koninkrijk: 753 v.C. → 509 v.C. republiek: 509 v.C. → 27 v.C. keizerrijk: 27 v.C. → 476 n.C.
  • b Bijvoorbeeld: K. Augustus: ≈ 600.000 mensen in Rome. K. Trajanus: 1 milj. ME: ↓ inwoners.
  • c Bijvoorbeeld: Volksvermaak in oude Rome, bv: Colosseum (gladiatoren) Circus Maximus (paardenraces) thermen (bad)

Slide 13 - Slide

H30, opdracht 4, blz. 123
Wat is de hoofdzaak?
  • Antwoord: Een cookie wordt geplaatst om alles wat jij op die site doet te volgen en te bewaren.
Hoe geeft de spreker aan dat dit een hoofdzaak is?
  • Antwoord: Dit doet de spreker door na de hoofdzaak enkele voorbeelden te geven om zijn uitspraak te verduidelijken.
Er zit ook een tegenstelling in dit fragment. Aan welk woord kun je dit herkennen? Welk teken zou je hiervoor in je aantekeningen kunnen gebruiken?
  • Antwoord: Deze tegenstelling kun je herkennen aan het woord ‘maar’. Hiervoor kun je bijvoorbeeld het volgende teken gebruiken: -> <-

Slide 14 - Slide

Programma
  • Nakijken
  • ;lUitleg les 30, luisteren en aantekeningen maken
  • Zelfstandig werken

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Aan de slag
Afmaken opdracht 6 t/m 9 op blz. 124 en 125 

Slide 22 - Slide

H30, opdracht 6, blz. 124
De tekst hieronder komt uit een college op televisie. Maak aantekeningen en gebruik daarbij tussenkopjes en opsommingstekens.
  • Bijvoorbeeld: Verschil zintuigen dieren en mensen
  • - Mensen ervaren maar klein deel v.d. wereld (ondanks goede zintuigen).
  • - Er zijn meer kleuren licht dan mensen kunnen zien.
  • - Goudvis ziet bv. UV & infrarood, want ogen aangepast aan omgeving (voorouders troebel water Azië).
  • - Niet zichtbaar ≠ niet bestaand.

Slide 23 - Slide

 H30, opdracht 7, blz. 125
Bekijk het voorbeeld uit de uitleg over milieuproblemen (‘Niet zo, maar zo’). Noteer ten minste drie manieren die zijn toegepast om van de tekst uit het linkervak overzichtelijke aantekeningen te maken.
Bijvoorbeeld:
  • - Getallen zijn niet meer uitgeschreven (4 i.p.v. vier).
  • - Opsommingstekens zijn gebruikt.
  • - Er zijn geen volledige zinnen meer gebruikt.

Slide 24 - Slide

Huiswerk H30, opdracht 8, blz. 125
De tekst hieronder komt uit een online uitlegcollege over tranen. Maak aantekeningen en gebruik daarbij een tabel.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

H30, opdracht 9, blz. 125
Zoek op YouTube een filmpje op van 2 tot 5 minuten over: hoe maak je een mindmap? Maak aantekeningen terwijl je naar het filmpje kijkt.
Bijvoorbeeld:
  • Er zijn steekwoorden gebruikt, in plaat van gehele zinnen.
  • Wellicht zijn er afkortingen toegevoegd.
  • Ook zijn steekwoorden waar nodig met lijntjes of pijltjes met elkaar verbonden, om verbanden aan te geven.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide