2H - Les 26/27 - STG




2H - miércoles 23 de noviembre - STG
1 / 37
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson




2H - miércoles 23 de noviembre - STG

Slide 1 - Slide

¿Qué hacemos hoy 1.0?
Vocabulario
                           Explicar verbos regulares + ejercicios
El verbo tener
Pausa +/- 09.20
timer
12:00

Slide 2 - Slide

la madre
el hijo
el abuelo
la hermana
el primo
la tía
de tante
de moeder
de neef
de zus
de opa
de zoon

Slide 3 - Drag question

Wie is wat van Lisa Simpson?
abuelo
hermano
tío
padre
hermana
madre
tía
prima
abuela
abuelo
tía
abuela

Slide 4 - Drag question

1. La casa ............................
2. Los estudiantes................
3. La mochila.....................
4. Las profesoras...................
5. El estuche................................
6. Los libros ....................
bonitos
bonita
negra
azul
inteligentes
simpáticas

Slide 5 - Drag question

Zet de stappen voor het vervoegen in de juiste volgorde
van boven naar beneden
Juiste uitgang achter de stam plakken
-Er, -ir of -ar van het werkwoord afhalen
De stam houd je over

Slide 6 - Drag question

Alle regelmatige werkwoorden die in -ar einden hebben dezelfde vervoeging. Bijvoorbeeld: cantar (zingen) en hablar (spreken).

cantar
hablar
yo (ik)
hablo
tu (jij)
cantas
él/ella/usted (hij,zij, u)
hablas
nosotros/nosotras (wij)
cantamos
vosotros/vosotras (jullie)
habláis
ellos/ellas/ustedes (zij/u)
cantan
hablas
hablamos
hablan
canto
canta
cantáis

Slide 7 - Drag question

Wat is GEEN uitgang van een werkwoord in het Spaans?
A
-er
B
-ir
C
-or
D
-ar

Slide 8 - Quiz

Tú (estudiar)
A
Estudias
B
Estudio
C
Estudia
D
Estudian

Slide 9 - Quiz

Maribel (comer)
A
Como
B
Comemos
C
Come
D
Comen

Slide 10 - Quiz

Mi madre y yo (tener)
A
Tenéis
B
Tenemos
C
Tienen
D
Tengo

Slide 11 - Quiz

Los primos (hablar)
A
Hablan
B
Habláis
C
Hablamos
D
Hablo

Slide 12 - Quiz

Mi sobrina (vivir)
A
Vivo
B
Viven
C
Vives
D
Vive

Slide 13 - Quiz

Su abuelo (caminar)
A
Caminas
B
Caminan
C
Camina
D
Camino

Slide 14 - Quiz

Vosotros (escribir)
A
Escribe
B
Escribo
C
Escribís
D
Escriben

Slide 15 - Quiz

Nosotros (escuchar)
A
Escucho
B
Escuchamos
C
Escucháis
D
Escuchan

Slide 16 - Quiz

Tú (beber)
A
Bebemos
B
Bebe
C
Bebes
D
Beben

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Video

TENER
Betekenis: HEBBEN

--> ONREGELMATIG WW


Slide 19 - Slide

Trabajamos
Tener
Blz 34, ej 3

Oefen HIER met de quizlet van 'tener'

Maak DEZE en DEZE online opdrachten

Slide 20 - Slide

Sleep de Spaanse vertaling naar het bijpassende Nederlandse persoonlijke vnw.
ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij (mv)
u (mv)
vosotros
él
ustedes
yo
ellos
nosotros
ella
usted

Slide 21 - Drag question

¿Qué hacemos hoy 2.0?
  • Bezittelijk voornaamwoord
  • Trabajamos online
  • Klokkijken
  • Deberes

Slide 22 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan dat iets van "mijn/jouw/haar/etc" is.

Oftewel, een bezittelijk voornaamwoord geeft een BEZIT aan.

vb. Zullen we met MIJN poppen gaan spelen of met JOUW bal?

Let op:
Tú - met accent = JIJ (pers vnw)
Tu - zonder accent = JOUW (bez vnw)





Slide 23 - Slide

De regels
Het bez vnw past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord in het Spaans.
Staat het zelfstandig nw in het meervoud, dan zet je het bez vnw ook in het meervoud. 
mi clase - miS clase           tu libro - tuS libro      su padre - suS padreS

Bij de ONZE en JULLIE vorm, kan dit naast meervoud ook nog MANNELIJK of VROUWELIJK worden. Kijk maar:
NuestrOS abuelOS     -      onze opa's
NuestrAS abuelAS     -       onze oma's 

VuestrOS amigOS      -       Jullie vrienden
VuestrAS amigAS       -       Jullie vriendinnen

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Video

Bezittelijk voornaamwoord:
Blz 35, ej 4 & 5

Ejercicio 4:
- Zet de woorden op de juiste plek
Ejercicio 5:
- Vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in
1. jouw
2. mijn
3. hun
4. haar
5. mijn
6. zijn

Slide 26 - Slide

Trabajamos Online

1.  Klik HIER voor opdracht 1
2. Klik HIER voor opdracht 2
3. Klik HIER voor opdracht 3
4. Klik HIER voor opdracht 4

Slide 27 - Slide

Destrezas: Leer
Blz 38, ej 1, 2, 3

Slide 28 - Slide

Bezittelijke voornaamwoorden
enkelvoud
meervoud
mi libro
mis libros
tu  ...
tus   ...
su...
sus...
nuestro amigo
nuestra amiga
nuestros amigos
nuestras amigas

vuestro...
vuestra...
vuestros...
vuestras...
su...
sus...
Bezittelijk voornaamwoorden in het Spaans

Slide 29 - Slide

Let op!

  • Het bezittelijk voornaamwoord is gericht aan het bezit
  • Het bezit is een zelfstandig naamwoord wat er achter staat.
  • Is het bezit meervoud? Dan wordt het bezittelijk voornaamwoord ook meervoud!
  • Bij nuestro en vuestro verandert het ook nog in nuestra en vuestra als het bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat.
  • tú = jij     tu = jouw

                                                      
                                                       es nuestro libro    -    es nuestra casa            (mannelijk/vrouwelijk)        
                                                       es mi libro               -     son mis libros              (enkelvoud/meervoud)  


anders dan in het Nederlands
voorbeelden

Slide 30 - Slide

Vamos a practicar:
1. Yo tengo un perro. Es (mijn) perro.
2. Nosotros tenemos una casa. Es (onze) casa.
3. Tú tienes dos libros. Son (jouw) libros.
4. Vosotros tenéis una abuela. Es (jullie) abuela.
5. Tú tienes una hermana. Es (jouw) hermana.
6. Ella tiene dos amigas. Son (haar) amigas.
7. Nosotras tenemos unos primos. Son (onze) primos.

Slide 31 - Slide

Vamos a practicar:
1. Yo tengo un perro. Es mi perro.
2. Nosotros tenemos una casa. Es nuestra casa.
3. Tú tienes dos libros. Son tus libros.
4. Vosotros tenéis una abuela. Es vuestra abuela.
5. Tú tienes una hermana. Es tu hermana.
6. Ella tiene dos amigas. Son sus amigas.
7. Nosotras tenemos unos primos. Son nuestros primos

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Apuntate... 
A la ..       --> om ...
A las ..     --> om ...

Es la ..     --> het is ...
Son las.. --> het is ...

Luisteropdrachtje
Zet de nummers 1 t/m 4 onder elkaar

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Video

La hora
Klokkijken
Blz 39, ej 4, 5, 6
Ej 4- luisteren en verbinden
Ej 5- Teken de volgende klokken
Klok 1: Son las dos y diez
Klok 2: Es la una menos cuarto
Klok 3: Son las cinco y media
Klok 4: Son las tres menos veinte
Ej 6- Spreekopdracht



Slide 36 - Slide

Deberes
Estudiar (=leren):
Voca Unidad 3 blz 106 NL-SP 1-50

+ regelmatige ww
+ tener
+ bezittelijk vnw
+ klokkijken

Slide 37 - Slide