3HV Vraagzinnen en vraagwoorden

Vraagzinnen en vraagwoorden
Frans havo/vwo 3 (HMA)
1 / 16
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Vraagzinnen en vraagwoorden
Frans havo/vwo 3 (HMA)

Slide 1 - Slide

1) Vraagzinnen zonder vraagwoord


Lees de uitleg op TB p. 44. Klik daarna verder om de vragen te beantwoorden.


Slide 2 - Slide

Maak de zin op een andere manier vragend: Tu peux venir? Gebruik inversie

Slide 3 - Open question

Maak de zin op een andere manier vragend: Tu peux venir? Gebruik 'est-ce que'

Slide 4 - Open question

Maak de zin op een andere manier vragend: Il va tomber? Gebruik 'est-ce que'

Slide 5 - Open question

Maak de zin op een andere manier vragend: Il va tomber? Gebruik inversie.

Slide 6 - Open question

2) Vraagzinnen met vraagwoord


Lees de uitleg op TB p. 44. Klik daarna verder om de vragen te beantwoorden.


Slide 7 - Slide

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que/ qu'est-ce qui
quand
comment

Slide 8 - Drag question

Welk vraagwoord zoeken we?
..... tu t'appelles? Je m'appelle Robin.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 9 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Tu habites ....? à Eindhoven.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 10 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
.... ça coûte? Dix euros.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 11 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
Ton anniversaire est ....? C'est le 5 mars.
A
combien
B
comment
C
quand
D

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
C'est ....? C'est ta tante Sylvia.
A
qu'est-ce qui
B
comment
C
quand
D
qui

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
.... tu veux?
A
qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
B
qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Slide 14 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
.... vous voulez boire?
A
qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
B
qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Slide 15 - Quiz

Welk vraagwoord zoeken we?
.... se passe?
A
qu'est-ce qui (wat als onderwerp)
B
qu'est-ce que (wat als lijdend voorwerp)

Slide 16 - Quiz