Verkoopprijs bepalen

Wat zijn voordelen van het oprichten van een eenmanszaak?
A
Continuïteit
B
Taakverdeling
C
Snelle beslissingen nemen
D
Aansprakelijkheid
1 / 39
next
Slide 1: Quiz
RetailbloemMBOStudiejaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat zijn voordelen van het oprichten van een eenmanszaak?
A
Continuïteit
B
Taakverdeling
C
Snelle beslissingen nemen
D
Aansprakelijkheid

Slide 1 - Quiz

Bij het starten van een onderneming is deze rechtsvorm het beste:
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
BV
D
Hangt ervan af

Slide 2 - Quiz

Wat is een voordeel van het oprichten van een VOF?
A
Aansprakelijkheid
B
Taakverdeling
C
Winstdeling
D
Vertrouwen

Slide 3 - Quiz

Waar staan de letters BV voor?
A
Beperkte vennootschap
B
Beginnende vennootschap
C
Besloten vennootschap
D
Bever vennootschap

Slide 4 - Quiz

Jan wil een onderneming oprichten. Welke rechtsvorm kan hij dan het beste kiezen indien hij let op zijn aansprakelijkheid.
A
Eenmanszaak
B
Vennootschap onder firma
C
Besloten vennootschap
D
Een ZZP

Slide 5 - Quiz

Bij welke ondernemingsvormen zijn is de eigenaar privé-aansprakelijk?
A
Eenmanszaak
B
VOF
C
Besloten vennootschap (BV)
D
Naamloze vennootschap (NV)

Slide 6 - Quiz

Ben wil meedoen in de personenvennootschap, maar hij wil zich niet bemoeien met het bestuur ervan. Welke vorm is dan aan te raden?
A
commanditaire vennootschap
B
openbare vennootschap
C
stille vennootschap
D
algemene personenvenootschap

Slide 7 - Quiz

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
timer
1:00
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa

Slide 8 - Quiz

Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa

Slide 9 - Quiz

Welke van de onderstaande balansposten valt onder vaste activa ?
A
een pand
B
voorraden
C
een tegoed bij de bank
D
debiteuren

Slide 10 - Quiz

welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december

Slide 11 - Quiz

Wat is een debiteur ?
A
Iemand waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt

Slide 12 - Quiz

Wat staat er aan de debetzijde van de balans
A
Het Eigen Vermogen
B
De schulden
C
De bezittingen
D
Crediteuren

Slide 13 - Quiz

Waarop let jij als je een artikel koopt?

Slide 14 - Mind map

Ik ben best wel prijsbewust
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Slide 16 - Video

Verkoopprijs
Van kostprijs naar commerciele verkoopprijs

Slide 17 - Slide

Afzet
Bij een Dierenspeciaalzaak gaat het om de producten die verkocht worden, bij een Hondentrimsalon kan dat de gedeclareerde uren zijn. Het aantal verkochte eenheden (stuks, uren, etc.) noemen we afzet. 

Slide 18 - Slide

Omzet
Als we de afzet in geld uitdrukken noemen we dit: omzet of opbrengst verkopen.
Het geld, dat de klanten dus betalen.
 




Slide 19 - Slide

Winst
Een commercieel bedrijf is er op gericht winst te maken. Om dit te doen probeert het bedrijf zoveel mogelijk te verkopen en daarbij haar kosten zo laag mogelijk te houden. Zo creëert het bedrijf een zo groot mogelijke winstmarge. 

Slide 20 - Slide

Kosten
Van de omzet moet dus nog geld af, maar over wat voor soort geld hebben we het dan? We praten in dit geval over kosten. De kosten bestaan uit de prijs die je betaald voor het maken van een product, gebruik van productiemiddelen en/of dienst. 

Slide 21 - Slide

Kosten
Vanuit het bedrijfsleven heb je te maken met meer dan alleen het bedrijfspand, de machines of de ingrediënten die je nodig hebt. Het gaat erom dat je je bedrijf gezond kunt houden. Denk aan het onderhouden van het machinepark, het aankopen van schoonmaakmiddelen en de kosten van medewerkers.

Slide 22 - Slide

Kosten
Naast je bedrijf moet je natuurlijk ook jezelf kunnen blijven onderhouden. Je werkt immers om je privé leven te kunnen betalen. Een dak boven je hoofd, het plakje kaas op je boterham of het lidmaatschap van de sportclub. Werk je voor een bedrijf en ontvang je salaris, dan betaal je alles daarvan. Ben je eigen baas, dan haal je dit uit de opbrengsten van je bedrijf. 

Slide 23 - Slide

Kosten
Zoals gezegd moet iedereen zijn bedrijf gezond kunnen houden en zelf eten op de plank hebben en houden. Met alleen zoveel mogelijk afzetten ben je er niet. Je kosten moeten ook nog van je gemaakte omzet afgehaald worden. Je kunt je gemaakte omzet namelijk niet helemaal zelf opmaken aan nieuwe kleding of andere leuke privé dingen.


Slide 24 - Slide

Omzet
Als we de afzet in geld uitdrukken noemen we dit: omzet of opbrengst verkopen.
De omzet bereken je door de volgende formule te gebruiken:
omzet = verkoopprijs x afzet (aantal verkochte eenheden)



Slide 25 - Slide

Opslag
Daarna bepaal je met welk percentage je de inkooprijs moet verhogen om de vaste lasten (zoals huur, lonen van medewerkers, gas, water, licht ,verpakking, derving, en natuurlijk de winst van de ondernemer), moet verhogen.

Slide 26 - Slide

Brutowinst
Wanneer je van je omzet je gemaakte kosten afhaalt, dan houdt je als je het goed doet een bedrag over. Dat noem je de winst.

De brutowinst bereken je als volgt : winst = omzet – kosten


Slide 27 - Slide

Wat mag deze mand kosten?

Slide 28 - Slide

Wat mag deze mand kosten?

Slide 29 - Slide

Kostprijs bepalen:
Je begint met het bepalen van de Inkoopprijs. 

Dit is  de inkoopwaarde van de zaken die je aan de klant wilt verkopen. 
(Het gaat hierbij om de inkoopprijs, zonder de BTW)

Slide 30 - Slide

Opslag
Vaak hoor je hiervoor, dat de inkoopprijs x 2,5 gedaan wordt, maar dat kan afhankelijk van de werkelijke vaste kosten hoger of lager zijn.



Slide 31 - Slide

Verkoopprijs
De verkoopprijs, is de optelsom, van de inkoopprijs en het opslagpercentage

Slide 32 - Slide

Consumentenprijs
De uiteindelijke verkooprijs verhoog je nog met BTW. Dit noemen we de consumentenprijs, omdat consumenten (particulieren) de BTW niet terug kunnen vragen bij de BTW aangifte en bedrijven die producten inkopen wel. Bedrijven moeten de BTW uiteraard wel eerst betalen

Slide 33 - Slide

samengevat
kostprijs
+ opslagpercentage
 verkoopprijs
+ btw
 Consumentenprijs

Slide 34 - Slide

De commerciële verkoopprijs
De commerciële verkoopprijs, bereken je in ieder geval door de bovenstaande methode toe te passen, maar je neemt nog wel een aantal extra zaken mee bij het bepalen van de uiteindelijke verkoopprijs:
 

Slide 35 - Slide

De commerciële verkoopprijs
Kijk naar het segment waarin de winkel zich bevind:
• In een hoog segment zijn klanten bereid om meer te betalen . Geeft de ondernemer extra ruimte om meer aandacht aan de kwaliteit te schenken en daarvoor een hogere verkoopprijs te vragen.
• In een laag of middensegment is hier geen of weinig ruimte voor.

Slide 36 - Slide

De commerciële verkoopprijs 
  • Wat kost een vergelijkbaar product bij een andere leverancier (klanten zullen hier in principe vaak naar kijken, zeker nu dat via internet vaak erg gemakkelijk kan)! 
  • Wat wil de klant voor jouw product betalen? We noemen dit prijs-kwaliteitverhouding.

Slide 37 - Slide

Opdrachten maken

1.6 Opdrachten
5. Wat is een juridische ondernemingsvorm?
7. Wat is het belangrijkste verschil tussen een natuurlijk persoon en een rechtspersoon?
8. Om welke 3 redenen kies je als bedrijf voor een bepaalde juridische ondernemingsvorm?
9. Is een bedrijf verplicht om:
a. zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel?
c. zich aan te melden bij de Belastingdienst?
10. Wat zijn de 3 belangrijkste juridische ondernemingsvormen in Nederland?
19. Welke ondernemingsvorm gaan jij en jouw buurman/vrouw kiezen als blijkt dat jullie in het
laatste jaar van jullie opleiding een nieuw dierenspeeltje ontdekken dat de gezondheid positief
beïnvloed en dit samen in de markt gaan zetten? Waarom?
20. Welke ondernemingsvorm gaan jij en jouw buurman/vrouw kiezen als dit een uniek
dierenspeelte blijkt te zijn? Er is ook een belangrijke geldschieter die jullie wil helpen om dit
unicum te bewaren voor de hele mensheid. Waarom?
21. Welke ondernemingsvorm ga je kiezen als je als ZZP’er aan de slag gaat en waarom?


       



Slide 38 - Slide

Opdrachten maken
3.6 Opdrachten
44. Wat is een balans
45. Welke benamingen ken je voor de linkerkant van een balans en wat staat daar op?
46. Welke 2 soorten activa zijn er en wanneer behoort iets tot deze activa?
47. In welke 3 delen kun je de vlottende activa verdelen en wat hoort daar dan bij?
48. Welke benamingen ken je voor de rechterkant van een balans en wat staat daar op?
53. Waar is BTW de afkorting van?
54. Welke andere naam voor BTW is er ook?
55. Staan de onderstaande posten links of rechts op de balans en waarom?
         a. onze leveranciers als we de factuur nog moeten betalen
         b. onze klanten als ze nog moeten betalen
         c. machines en vrachtwagens
        d. hypotheek en leningen
  f. De bankrekening?

Slide 39 - Slide